28825 |
feston |
feston:
feston (L163p Ottersum)
|
Ornament van kant aan kleding, gordijnen enz. [N 62, 81a]
II-7
|
31758 |
figuurzaag |
figuurzaag:
figȳrzāx (L163p Ottersum)
|
Handzaag, waarvan het zeer smalle zaagblad in een metalen beugel gespannen is. De figuurzaag wordt gebruikt om fijne vormen in licht plaatmateriaal, zoals triplex, uit te zagen. Zie ook afb. 17. [N 53, 11; monogr.]
II-12
|
33688 |
fijn droog stof |
melm:
męlǝm (L163p Ottersum)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
29131 |
fijn spinnen |
dun spinnen:
dun spinnen (L163p Ottersum)
|
Het spinnen van fijn gesponnen draad. In de regel was dit één- of tweedraads dik. Volgens de informant van Q 98 werd onder ø̄fijn spinnenø̄ verstaan dat het fijne garen ook driedraads dik kon zijn en van de beste kwaliteit wol. [N 34, C1]
II-7
|
31827 |
fijne blokschaaf |
poetsschaaf:
putssxāf (L163p Ottersum)
|
Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.]
II-12
|
25170 |
fijne hagel |
hagel:
hagel (L163p Ottersum)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32089 |
fijne meubelmaker |
meubelmaker:
mø̄bǝlmākǝr (L163p Ottersum)
|
Meubelmaker die gespecialiseerd is in fijn werk. [N 55, 166b]
II-12
|
33227 |
fijne zeef, voor pootaardappelen |
peuterzift:
pø̄tǝrzeft (L163p Ottersum)
|
De tweede, en doorgaans middelste zeef, waardoor de kleinere aardappelen worden afgezonderd die als pootgoed worden gebruikt. [N 12, 34b]
I-5
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fin (L163p Ottersum)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
28732 |
fijnnaaister |
fijne naaister:
fęjnǝ nɛ̄jstǝr (L163p Ottersum)
|
Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c]
II-7
|