19146 |
gevoelig |
gevoelig:
Kiek uut, miene vinger is nog steeds é.rg gevuulig
gevuulig (L163p Ottersum)
|
gevoelig
III-1-4
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwølǝf (L163p Ottersum),
gewerfsel:
gǝwø̜rǝfsǝl (L163p Ottersum)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
30369 |
gewelfd plafond |
plafond met gewelven:
plǝfǫn met ˲gǝwɛlvǝ (L163p Ottersum)
|
Plafond met gewelfkappen tussen de ribben. Om een dergelijk plafond te maken werden tussen de balken van de bovenliggende verdieping in de vorm van een boog latjes gespannen die vervolgens met pleistermortel werden afgewerkt. De boogvorm kon ook worden verkregen met behulp van een in die vorm uitgezaagde mal. Zie ook het lemma 'Schenkel', 'Formeel'. Het woord 'tremen', eigenlijk de benaming voor de balken van de verdiepingsvloer, werd in Q 30 vroeger gebruikt voor gewelfd tussen de balken aangebracht stucadoorswerk. [N 54, 143b; N 6, 20; L 2, 19]
II-9
|
25610 |
gewicht verliezen |
inbakken:
inbakǝn (L163p Ottersum)
|
Het verliezen van gewicht bij het bakken van het brood. Volgens de informant van L 270 houdt dit verlies aan gewicht ± 10% in. [N 29, 48]
II-1
|
30303 |
gewichtkokers |
gewichtkokers:
gǝwextkǭkǝrs (L163p Ottersum)
|
De holle ruimtes naast de raamstijlen waarin de tegengewichten van het onderraam op- en neergaan. [N 55, 49d]
II-9
|
25580 |
gewichtssteen |
gewichtssteen:
gǝwextsstējn (L163p Ottersum)
|
Gevraagd werd speciaal naar de stenen die men vroeger in plaats van gewichten gebruikte. [B 29, 33b; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜ri (L163p Ottersum)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewerf:
gewaerf (L163p Ottersum),
gewricht:
gewricht (L163p Ottersum)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (L163p Ottersum),
muil:
moel (L163p Ottersum),
smoel:
smoel (L163p Ottersum),
snuit:
snuut (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
baan:
bǭn (L163p Ottersum),
gezwad:
gǝzwat (L163p Ottersum
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|