e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieter gieter: gītər (Ottersum), gī̄tǝr (Ottersum), gītǝr (Ottersum) Arbeider die kleiprodukten vervaardigt met behulp van het gietprocedé. Daarbij wordt een met water tot een dikke brei aangemaakte kleimassa door toevoeging van een zeer gering percentage (0,1-0,5%) van bepaalde chemicaliën (peptisatoren), dunvloeibaar. Met de aldus verkregen dunne kleipap giet men een meerdelige gietvorm vol. Na korte tijd zet zich aan de binnenkant van de gipsvorm een laagje klei af, aangezien het gips het overtollig water opzuigt. Wanneer de laag voldoende dik is, wordt de overmaat gietklei uitgegoten en na enige tijd is het voorwerp zover gekrompen, dat het van de gipswand loslaat. De gipsvorm wordt vervolgens uit elkaar genomen en de ontstane gietnaden van het voorwerp worden afgewerkt. Op deze wijze is men in staat gecompliceerde vormstukken in serie te vervaardigen. [N 49, 32b] || gieter || Werktuig dat wordt gebruikt bij het blussen van kleine hoeveelheden kalk, het bereiden van mortel, het bevochtigen van metselstenen etc. [N 30, 23a; monogr.] II-8, II-9, III-2-1
gist gist: gist (Ottersum), gęst (Ottersum), zuurdeeg: zurdēx (Ottersum), zuurdeegsel: zurdęxsǝl (Ottersum) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
git git: get (Ottersum) Sieraad. Zwarte kraaltjes of glazige steentjes in verschillende vormen. [N 62, 60a; MW] II-7
glaceren lazuren: lazȳrǝ (Ottersum) Bij hout- en marmerschilderen het aanbrengen van een dunne, doorschijnende verflaag die vervolgens met speciale kwasten wordt behandeld. Het lazuren (L 163, P 219) wordt gedaan met lazuurverf, een verf die het onderliggend materiaal laat doorschemeren. [N 67, 84a] II-9
glacé glac (fr.): glacees (Ottersum) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
gladde ijzerdraad gladde draad: gladǝ drǭt (Ottersum) Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8
glansverf glansverf: glāns˲[verf] (Ottersum) Verf die na droging een glanzend oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19b; monogr.] II-9
glas in lood gebrand glas: gǝbrānt ˲glas (Ottersum), glas in lood: glas˱ in lōt (Ottersum) Samenstel van kleine, gekleurde ruitjes van gebrand glas, die in H-vormige loden roeden zijn gevat. Bij het aanbrengen van glas in lood worden de roeden zo ver als nodig uiteengebogen om het glas erin te plaatsen. Vervolgens worden ze weer aangedrukt en aan de hoeken en kruisingen aan elkaar gesoldeerd. [N 67, 89l; monogr.] II-9
glas snijden glas snijden: glas snejǝ (Ottersum) Glas op maat snijden met behulp van een glassnijder. Zie ook het lemma 'Glassnijder'. [N 67, 90b] II-9
glasbreker glasbreker: glas˱brē̜kǝr (Ottersum) IJzeren lemmet met inkepingen voor verschillende diktes van glas, dat wordt gebruikt wanneer de bij het glassnijden af te breken stroken glas te smal zijn om met de hand aan te vatten. [N 67, 58c] II-9