26355 |
gleuf |
slis:
sles (L163p Ottersum)
|
De gleuf in de kop van de houtschroef, waar de vouw aan het uiteinde van de schroevendraaier in past. Een afgekeurde schroef zonder gleuf werd in Posterholt (L 387) jongetje (jø̜ŋskǝ), in Wellen (Q 78) mannetje (mɛnǝkǝ) en in Venlo (L 271) kletskop (klɛtskǫp) genoemd.' [N 54, 37e; monogr.]
II-12
|
22376 |
glijbaan |
glijbaan:
/
glèjbaon (mnl.) (L163p Ottersum)
|
glijbaan [SND (2006)]
III-3-2
|
18957 |
gluiperd |
luiperd:
Waord ów vör dèn luu.perd Dèn luu.perd hèt ów zoo bïj de bóks
luu.perd (L163p Ottersum)
|
gluiperd, valsaard
III-1-4
|
29570 |
goed |
de bloempotten:
dǝ blūmpø̜t (L163p Ottersum),
de potten:
dǝ pø̜t (L163p Ottersum),
gerei:
gręj (L163p Ottersum)
|
De te bakken of gebakken ceramische produkten in het algemeen. [N 49, 94a]
II-8
|
30629 |
goed besleten kwast |
aangesleten kwast:
ɛngǝslētǝ kwāst (L163p Ottersum)
|
Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a]
II-9
|
29029 |
goed passen |
goed passen:
gut pasǝ (L163p Ottersum)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
vierkant:
virkānt (L163p Ottersum)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
32720 |
goed voren |
genoeg grijpen:
gǝnux ˲gripǝ (L163p Ottersum)
|
Van een ploeg die - mits goed gesteld en (i.g.v. een voetploeg) goed bestuurd - telkens op de juiste wijze een voor afsnijdt en omkeert, zegt men dat hij goed of mooi voort. [N 11A, 124a]
I-1
|
33919 |
goedaardige droes |
droes:
drus (L163p Ottersum)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxitǝ(n) (L163p Ottersum),
(is goed) verschaard/verschoren:
vǝrsxērt (L163p Ottersum)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|