e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gleuf slis: sles (Ottersum) De gleuf in de kop van de houtschroef, waar de vouw aan het uiteinde van de schroevendraaier in past. Een afgekeurde schroef zonder gleuf werd in Posterholt (L 387) jongetje (jø̜ŋskǝ), in Wellen (Q 78) mannetje (mɛnǝkǝ) en in Venlo (L 271) kletskop (klɛtskǫp) genoemd.' [N 54, 37e; monogr.] II-12
glijbaan glijbaan: /  glèjbaon (mnl.) (Ottersum) glijbaan [SND (2006)] III-3-2
gluiperd luiperd: Waord ów vör dèn luu.perd Dèn luu.perd hèt ów zoo bïj de bóks  luu.perd (Ottersum) gluiperd, valsaard III-1-4
goed de bloempotten: dǝ blūmpø̜t (Ottersum), de potten: dǝ pø̜t (Ottersum), gerei: gręj (Ottersum) De te bakken of gebakken ceramische produkten in het algemeen. [N 49, 94a] II-8
goed besleten kwast aangesleten kwast: ɛngǝslētǝ kwāst (Ottersum) Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a] II-9
goed passen goed passen: gut pasǝ (Ottersum) Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW] II-7
goed uit de weg kunnend vierkant: virkānt (Ottersum) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goed voren genoeg grijpen: gǝnux ˲gripǝ (Ottersum) Van een ploeg die - mits goed gesteld en (i.g.v. een voetploeg) goed bestuurd - telkens op de juiste wijze een voor afsnijdt en omkeert, zegt men dat hij goed of mooi voort. [N 11A, 124a] I-1
goedaardige droes droes: drus (Ottersum) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede- opbrengst geven (goed) schieten: sxitǝ(n) (Ottersum), (is goed) verschaard/verschoren: vǝrsxērt (Ottersum) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4