33655 |
akkergrens, grensvoor |
kantvoor:
kānt˲[voor] (L163p Ottersum),
scheiding:
sxęi̯eŋ (L163p Ottersum),
scheivoor:
sxęi̯[voor] (L163p Ottersum)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
doornen takken:
dø̜̄nǝ tɛk (L163p Ottersum),
karbanden:
karbɛ̄nt (L163p Ottersum),
leer:
lēr (L163p Ottersum),
molsleep:
mõ̜l[sleep] (L163p Ottersum),
sleep:
slē̜i̯p (L163p Ottersum),
takken:
tɛk (L163p Ottersum),
weisleep:
węi̯[sleep] (L163p Ottersum)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
draai:
drääj (L163p Ottersum),
pispotje:
pispötje (L163p Ottersum)
|
akkerwinde || veldwinde
III-4-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerhèllige (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
allerhéllige (L163p Ottersum)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
32786 |
andere eggen |
beitel[eg]:
bęi̯tǝl[eg] (L163p Ottersum),
wentel[eg]:
wē̜ntǝl[eg] (L163p Ottersum)
|
Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.]
I-2
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
harteklaver:
hęrtǝ[klaver] (L163p Ottersum)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|
25102 |
andere soorten regen |
amesregen:
avondregen Opm. dit is fijne, druilerige regen die in de namiddag begint en zal aanhouden tot in de (late) avond.
aomesrèègen (L163p Ottersum)
|
avondregen
III-4-4
|
30440 |
andreaskruis |
kransen:
krānzǝ (L163p Ottersum)
|
Kruis van regellatten van 5 x 7 cm die dwars op de richting van de balken tussen de balken van een balklaag worden aangebracht en van de bovenkant van de ene balk tot de onderkant van de andere lopen. Het andreaskruis voorkomt het doorbuigen en het zijdelings kromtrekken van de ribben. Het aanbrengen van een andreaskruis werd in Q 121c 'de balken schoren' ('dǝ balǝkǝ šōrǝ') genoemd. [N 54, 142a]
II-9
|
19312 |
angst |
angst:
Hèt mar gèn éngst, da komt wél goe.d
é(.)ngst (L163p Ottersum),
Ik hèb wa a.ngste uutgestaon ovver ów
a(.)ngst (L163p Ottersum)
|
angst
III-1-4
|