25880 |
asgat |
assengat:
asǝgat (L163p Ottersum),
vuurkuil:
vȳrkyl (L163p Ottersum)
|
Het gat aan de voet van de stookplaats waar de as in valt. [N 49, 73b; monogr.]
II-8
|
33277 |
asperge |
sperge:
sparjǝ (L163p Ottersum)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
29563 |
astrekker |
rakelijzer:
rǭkǝlī̄zǝr (L163p Ottersum),
trekijzer:
tręk˱ī̄zǝr (L163p Ottersum)
|
Werktuig waarmee men het overschot van de takkenbossen of van de kolen uit de oven haalt. [N 49, 66a]
II-8
|
26236 |
aswiel |
groot wiel:
groot wiel (L163p Ottersum)
|
Het grote kamwiel aan de molenas van de windmolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op het spijlenrad. Zie ook afb. 49 en 64.2. Het is een wiel waarvan de tanden haaks of met een hoek van 45o op het vlak van het rad staan. Wanneer de molen niet voorzien is van een apart aswiel voor de reminrichting is rond het aswiel de zgn. vang bevestigd. Zie ook het lemma ɛgroot kamradɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in watermolens.' [N O, 11a; A 42A, 8; Sche 38; monogr.]
II-3
|
19561 |
aszeef |
assenzift:
assezift (L163p Ottersum)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33499 |
augurk |
gurk:
goerk (L163p Ottersum)
|
augurk
I-7
|
31960 |
automatische schroevendraaier |
amerikaanse schroevendraaier:
amērikānsǝ sxrūvǝndrɛ̄jǝr (L163p Ottersum)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de ratelschroevendraaier en de pompschroevendraaier. De ratelschroevendraaier lijkt op een gewone schroevendraaier, maar is voorzien van een vrijloop die ervoor zorgt dat hij hij bij het terughalen niet telkens van de schroef afgenomen hoeft te worden. De vrijloop maakt een ratelend geluid bij het terughalen. De ratelschroevendraaier wordt gebruikt om schoeven los en vast te draaien op moeilijk bereikbare plaatsen, waar men geen hele slag van 360° kan maken. Door een schuif in te stellen kan men naar believen links- of rechtsom draaien of het mechanisme vastzetten; in het laatste geval werkt men ermee als met een gewone schroevendraaier. De pompschroevendraaier is een schroevendraaier waarmee men door middel van het op en neer bewegen van het handvat schroeven vast- en losdraait. De schroevendraaier is daartoe voorzien van een spiraal die de op- en neergaande beweging omzet in een draaiende. De pompschroevendraaier kan net als de ratelschroevendraaier ingesteld worden om naar links of naar rechts te draaien of om als een gewone schroevendraaier gebruikt te worden. Zie ook afb. 92. [N 53, 137-139]
II-12
|
22370 |
autoped |
step (eng.):
/
step (mnl.) (L163p Ottersum)
|
step [SND (2006)]
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
effer:
ɛfǝr (L163p Ottersum)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aoventéte (L163p Ottersum),
avondkost:
aoventkòòst (L163p Ottersum)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)]
III-2-3
|