17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale knikker:
kaole knikker (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
kletskop:
kletskop (L163p Ottersum),
klétskop (L163p Ottersum)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kojje (L163p Ottersum),
kòje (L163p Ottersum),
kòòje (L163p Ottersum)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L163p Ottersum),
kǭr (L163p Ottersum)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
keͅrs (L163p Ottersum)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
koͅ:rtə (L163p Ottersum),
/
kaorte (L163p Ottersum)
|
kaarten [RND], [SND (2006)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kēͅs (L163p Ottersum),
cf. WNT s.v. "kaas", "gewestelijk kees (en kies)"; cf. WNT s.v. "kees (IV)"= "gewestelijke vorm van kaas
kéés (L163p Ottersum)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
24442 |
kaasmijt |
made:
WLD
maoje (L163p Ottersum)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22622 |
kaatsen |
bikkelen:
met ballen gooien
bikələ (L163p Ottersum)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtlōjǝ (L163p Ottersum)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|
31566 |
kachelzwartsel |
potlood:
pǫtlōt (L163p Ottersum),
potloodsel:
pǫtlōjsǝl (L163p Ottersum)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|