30033 |
kalkkuil |
kalkkuil:
kalǝkkyl (L163p Ottersum)
|
De kuil of put waarin men het in de kalkbak aangemaakte kalk-watermengsel laat lopen om te bezinken. In L 318b werd de term 'kalkkuil' ook in een iets andere betekenis gebruikt. Daar werd vroeger voor het bereiden van metselkalk op het erf een kuil gegraven waarin ongebluste kalk werd gestort. Vervolgens werd water toegevoegd, waarna door goed roeren met de roerhaak een stevige brij ontstond. Het geheel werd afgedekt met geel zand. Alvorens de kalk te gebruiken, werd het zand met de brij vermengd. Het uit de kalkbak laten wegvloeien van het mengsel werd in Q 121 'aflaten' ('āflǫsǝ') genoemd. [N 30, 32e; monogr.]
II-9
|
30028 |
kalkmelk |
kalkwater:
kalǝkwǭtǝr (L163p Ottersum),
mengsel:
mēŋsǝl (L163p Ottersum)
|
Het melkwitte mengsel van gebluste kalk en water in de blusbak. [N 30, 32b]
II-9
|
30000 |
kalkmortel |
kalkspijs:
kalǝk[spijs] (L163p Ottersum)
|
Mortel bestaande uit kalk en zand. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37a; monogr.]
II-9
|
34554 |
kalkoen |
schroet:
sxrūt (L163p Ottersum)
|
Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.]
I-12
|
34514 |
kalkpoten |
kalkpoten:
kalkpø̄t (L163p Ottersum)
|
Kalk- of schurftpoten. De kwaal wordt veroorzaakt door een bepaald soort mijt. Deze nestelt zich tussen de schubben van de poten. Aanvankelijk gaan de poten er grijsgeel uitzien, vooral aan de voorkant, alsof ze vuil zijn; in een later stadium vormen zich grotere en kleinere knobbelvormige massa''s die zich weldra over de hele poot uitbreiden, daarbij kalkachtige schubben of korsten vormend. [N 19, 64]
I-12
|
30035 |
kalkschop |
kalkschup:
kalǝksxøp (L163p Ottersum),
steekschup:
stē̜ksxøp (L163p Ottersum)
|
Platte, vierkante schop waarmee de kalkbrij wordt uitgestoken en in de kalkwagen of kalkbak wordt geschept. [N 30, 32g; monogr.]
II-9
|
30256 |
kalksponning, kalkgroef |
kalksponning:
kalǝksponeŋ (L163p Ottersum)
|
Sponning of wijde groef die met behulp van een veerploeg in de muurzijden van de stijlen wordt aangebracht. De kalksponning bevordert het vaststaan van het kozijn in het metselwerk aangezien de kalk van de voegen in de sponning naar binnen dringt. Wanneer de muur van het gebouw waarin het kozijn wordt geplaatst, voorzien is van een spouw, wordt de kalksponning meestal vervangen door een spouwlat. Zie ook het volgende lemma 'Spouwlat' [N 55, 14]
II-9
|
30103 |
kalkzandstenen |
kalkzandstenen:
kalǝk˲zāntstēn (L163p Ottersum)
|
Kunststenen, samengesteld uit kalk en zand. De kalk wordt daartoe eerst geblust en vervolgens gemengd met zand en water. Het mengsel wordt daarna onder hoge druk in vormen geperst. De op deze wijze gevormde stenen worden in een ketel onder hoge stoomdruk verhard. Kalkzandstenen worden gebruikt in de huizenbouw, voor fabrieksschoorstenen, ketelbemetseling, enz. De normale kleur is wit tot lichtgrauw. [N 30, 54d]
II-9
|
34170 |
kalven |
kalven:
kalvǝ (L163p Ottersum)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
33352 |
kalverhokje, kalverbak |
kalverbak:
[kalver]bak (L163p Ottersum)
|
In de koe- of de kalverstal kunnen een of meer kalveren vetgemest of alleen maar gestald worden in een speciaal daarvoor bestemde kooi, kist, bak of box, of gewoon achter een plank in een hoek van de stal. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (kalver-) het lemma "kalverstal" (2.2.3). [N 5A, 45a; monogr.]
I-6
|