20308 |
kind (algemene benaming) |
blaag:
blaag (L163p Ottersum),
kind:
kie.nd (L163p Ottersum),
kiend (L163p Ottersum),
snotblaag:
snotblaag (L163p Ottersum)
|
kind || snotaap, kind
III-2-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
drol:
drol (L163p Ottersum)
|
vleinaam voor klein kind
III-2-2
|
30436 |
kinderbalken |
kinderbalken:
kindǝrbalǝkǝ (L163p Ottersum)
|
Kleinere balken die op de moerbalken worden gelegd om er de zoldering op te kunnen maken. [N 54, 120f]
II-9
|
18674 |
kinderkleren |
kindergerei:
kiendergréj (L163p Ottersum)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kinketting:
kenkęteŋ (L163p Ottersum),
remketting:
ręmkęteŋ (L163p Ottersum)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
33933 |
kinriem |
keelband:
kē̜lbānt (L163p Ottersum)
|
Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24]
I-10
|
29843 |
kippen |
hennen:
hęnǝ (L163p Ottersum),
hoender:
hoender (L163p Ottersum),
hundǝr (L163p Ottersum),
kippen:
kipǝ (L163p Ottersum),
tuten:
tytǝ (L163p Ottersum),
tȳtǝ (L163p Ottersum)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
kipjes:
kipkǝs (L163p Ottersum),
tuten:
tytǝ (L163p Ottersum),
tuutjes:
tytjǝs (L163p Ottersum)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
18142 |
kippenborst |
kippenborst:
kiepebòrst (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33404 |
kippenhok |
hoenderhok:
hundǝrhǫk (L163p Ottersum),
kippenhok:
kipǝ(n)hǫk (L163p Ottersum)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|