30270 |
klampdeur met schrankschoren |
opgeklampte deur:
op˲gǝklāmptǝ dø̄r (L163p Ottersum)
|
Klampdeur waarbij de klampen tegen de schrankrichting in door één of meer schoren worden ondersteund. Daartoe lopen de schoren van het onderste scharnierpunt naar de bovenste vrije hoek. Zie ook afb. 54. [N 55, 22]
II-9
|
30269 |
klampdeur, plankendeur |
opgeklampte deur:
op˲gǝklāmptǝ dø̄r (L163p Ottersum)
|
Deur die is samengesteld uit planken die met tand en groef ineengewerkt zijn en op horizontale stukken hout, de 'klampen', zijn gespijkerd. Zie ook afb. 53. [N 55, 21]
II-9
|
26179 |
klampen |
bokken:
bøk (L163p Ottersum)
|
De twee houten latjes onder de bodemplank van het werkstuk om het wegschuiven van het geheel te voorkomen. [N 49, 26e]
II-8
|
30293 |
klapdeur |
doorslaande deur:
dø̜rslǭndǝ dø̄r (L163p Ottersum)
|
Deur die naar beide zijden kan opendraaien. Zie ook het lemma 'Doordraaiende scharnier'. [N 55, 33a]
II-9
|
26301 |
klauw |
klauw:
klauw (L163p Ottersum)
|
Het onderste klauwvormige gedeelte van het staakijzer dat in het middendeel van de rijn grijpt. De klauw is in functie vergelijkbaar met de kop van het staakijzer in watermolens. Zie ook afb. 61. [N O, 14l; N O, 15e; A 42A, 16; Sche 44; N D, 17]
II-3
|
31951 |
klauwhamer |
klauwhamer:
klowhāmǝr (L163p Ottersum)
|
Hamer waarvan de kop een gespleten en vaak ook gekromd uiteinde heeft, waarmee men spijkers uit het hout kan trekken. Van de klauwhamer bestaan verschillende uitvoeringen. Het oudere model heeft meestal geen gekromde hamerpin, het recentere model wel. Zie ook afb. 87. [N 53, 131; monogr.]
II-12
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klēvǝr (L163p Ottersum)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
33262 |
klaverschoof |
garve:
gɛrf (L163p Ottersum)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
klerage:
kleeraozie (L163p Ottersum),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
kleer (L163p Ottersum)
|
kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24446 |
kleerluis |
mot:
WLD
mòt (L163p Ottersum)
|
kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)]
III-4-2
|