e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleitrapper leemkneder: lēmknɛ̄jǝr (Ottersum), leemtreder: lēmtrē̜jǝr (Ottersum) De arbeider die de klei trapt. [N 49, 9d] II-8
klemhoef geitehoef: gei̯tǝnhuf (Ottersum) Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b] I-9
klemmen vastzetten: vāst˲zętǝ (Ottersum) Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a] II-12
klemmen, stroppen van de zaag knijpen: knipǝ (Ottersum) Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b] II-12
klepbroek klepboks: klepboks (Ottersum) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepraam klepraam: klęprām (Ottersum) Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.] II-9
kletsoor onderslag: øndǝrslax (Ottersum) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
klezoor klezoortje: klǝsurǝkǝ (Ottersum) Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.] II-8
klezorenverband klezoorverband: klǝzurvǝrbānt (Ottersum) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het kan worden onderverdeeld in staand en lopend klezorenverband. Zie ook afb. 35. Een klezoor is drievierde deel van een normale metselsteen. In de tekeningen is deze steen met een kruis gekenmerkt. Het staand klezorenverband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek; tweede laag: kop, strek, strek, strek, strek; derde laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek, enz. Bij het lopend klezorenverband kent men de volgende indeling: eerste laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek; tweede laag: kop, strek, strek, strek, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, strek, strek, strek; vierde laag: strekkenlaag (Westra, pag. 15). [N 31, 24f] II-9
kliefbijl kloofijzer: klø̄f˱īzǝr (Ottersum) In het algemeen een werktuig waarmee hout wordt gekliefd. De kliefbijl kan verschillende uitvoeringen hebben. Soms heeft ze de vorm van een soort mes met handvat en ze is dan ongeveer 30 cm lang. In andere gevallen bestaat ze uit een lang blad met haaks daarop een houten steel. Zie ook afb. 3. Bij beide uitvoeringen hoort een grote houten hamer waarmee tijdens het klieven op de bijl wordt geslagen. De kliefbijl wordt door de wagenmaker gebruikt om spaken uit boomstammen te klieven. Zie verder ook het lemma ɛkliefmesɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N 50, 15b; N 53, 84a; N 75, 133a-b; N 75, 133e; L 32, 46; monogr.] II-12