20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
krintemik (L163p Ottersum),
krentenweg:
kreentewèg (L163p Ottersum),
kreentewèk (L163p Ottersum),
kreentewék (L163p Ottersum),
krēntəweͅk (L163p Ottersum),
Syst. WBD
kreentewék (L163p Ottersum),
pruimpjesweg:
prymkəsweͅk (L163p Ottersum)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentebrood || krentenbrood || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krø̄pǝl (L163p Ottersum)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
30209 |
kreupele stijl |
koningsstijl:
køneŋsstīl (L163p Ottersum),
kreupele stijl:
krø̄pǝlǝ stīl (L163p Ottersum)
|
Stijl die het spantbeen steunt en rust op de zolderbalk. De kreupele stijl voorkomt dat het gebint kan vervormen. Zie ook afb. 49f. [N 54, 154; monogr.]
II-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbitǝr (L163p Ottersum)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
34465 |
krielkip |
kriel:
kril (L163p Ottersum)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
tikkertje spelen:
/
tikkertje (speule) (L163p Ottersum)
|
tikkertje [SND (2006)]
III-3-2
|
28127 |
krimpen |
krimpen:
krēmpǝ (L163p Ottersum)
|
Gezegd van het werkstuk wanneer de afmeting ervan na het bakken is afgenomen. Om de krimp op te vangen was in L 163 het stokje dat als maatstokje werd gebruikt, 10% langer dan de gebakken pot moet worden. Volgens de invuller uit L 270 kromp het werkstuk vooral tijdens het drogen. [N 49, 91]
II-8
|
17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
kroeshèùr (L163p Ottersum),
kroeshöör (L163p Ottersum)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32505 |
krokken |
knikken:
knekǝ (L163p Ottersum)
|
Het ombuigen van de in de bodem gestoken wissen, zodat ze rechtop gaan staan. Voor men de wissen rechtop kan zetten, moeten deze eerst met een krokmes aangeprikt worden. Zie ook het volgende lemma. [N 40, 51]
II-12
|
32506 |
krokmes |
bennenmes:
bɛnǝmɛs (L163p Ottersum)
|
Mes voor het aanprikken van opstaande wissen, zodat deze zonder te breken omgebogen kunnen worden. Zie ook afb. 274. [N 40, 52]
II-12
|