26539 |
lichttouw, lichtkoord |
lichtriem:
lichtriem (L163p Ottersum)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
knook, knoken:
knöök (L163p Ottersum),
lid, leden:
de leeje (L163p Ottersum)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
e liiht (L163p Ottersum),
liedje:
liit(j)(ch)e (L163p Ottersum),
litsjə (L163p Ottersum)
|
lied [GTRP (1980-1995)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
18881 |
liefkozen |
knoefelen:
Fie.ntje zit mit de poes te knoefele
knoefele (L163p Ottersum),
zie knoefele
knoevele (L163p Ottersum)
|
knuffelen
III-1-4
|
17647 |
lies |
lies:
lies (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
hemellammetje:
heemel-lé.mpke (L163p Ottersum),
himmellé.mke (L163p Ottersum),
lieveheersbeestje:
lieveheersbeestje (L163p Ottersum),
lieveheerslammetje:
lievenheerslémpke (L163p Ottersum),
lieveheersvlammetje:
liefheersvlémke (L163p Ottersum)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakraam:
dakrām (L163p Ottersum)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
30144 |
liggende rollaag |
rollaag:
rollǭx (L163p Ottersum)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.]
II-9
|
26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (L163p Ottersum)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
De zie.ke lïjt é.rge pien
lïjje (L163p Ottersum)
|
lijden
III-1-4
|