34206 |
lijder aan open tuberculose |
open lijder:
ōpǝn lęi̯ǝr (L163p Ottersum)
|
Koe die aan open tuberculose lijdt. Dit is een vorm van tuberculose, waarbij tuberculeuze haarden in het lichaam met de buitenwereld in verbinding staan. Het betreft een zeer besmettelijke vorm. Zie ook het lemma ''lijder aan open tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17b; N 3A, 85b]
I-11
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
rooien:
(de koe) rōi̯t (L163p Ottersum)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
32082 |
lijmen |
lijmen:
līmǝ (L163p Ottersum)
|
Twee delen met behulp van houtlijm met elkaar verbinden. [N 54, 1a; monogr.]
II-12
|
32087 |
lijmkachel |
kacheltrom:
kaxǝltrom (L163p Ottersum),
lijmkachel:
līmkaxǝl (L163p Ottersum)
|
Lange stoof waarop het hout wordt verwarmd als dit gelijmd moet worden met warme lijm. [N 54, 8]
II-12
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
sergeant:
sǝržant (L163p Ottersum)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
32085 |
lijmkwast |
lijmborstel:
līmbǫrsǝl (L163p Ottersum)
|
De kwast waarmee de vloeibare lijm wordt uitgestreken. [N 54, 6]
II-12
|
32084 |
lijmpot |
lijmpot:
līmpǫt (L163p Ottersum)
|
Een koperen of ijzeren pot waarin bepaalde lijmsoorten op een vuur gekookt of vloeibaar worden gemaakt. De lijmpot bestaat meestal uit een binnen- en een buitenpot. De buitenpot is met water gevuld. Zie ook afb. 151. [N 54, 4; monogr.]
II-12
|
32148 |
lijmstrijkijzer |
lijmbout:
līmbǭlt (L163p Ottersum)
|
Stuk massief gietijzer met ijzeren steel en houten handvat, dat wordt gebruikt om de lijm onder het fineer opnieuw te verwarmen. Op deze wijze kan eventuele overtollige lijm onder het fineer met behulp van de belijmhamer weggestreken worden. Zie ook afb. 167. [N 54, 5; N 56, 36]
II-12
|
32017 |
lijmtang |
lijmtang:
limtaŋ (L163p Ottersum)
|
Een kort ijzeren of houten werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. De metalen lijmtang bestaat uit een been waarop een vaste en een verschuifbare bek zijn aangebracht. De verschuifbare bek is voorzien van een draadspil met handvat waarmee de klem tegen de te lijmen delen vastgeklemd kan worden. Zie ook afb. 122. [N 53, 217a; monogr.]
II-12
|
30612 |
lijmverf |
saus:
sǭs (L163p Ottersum)
|
Verf die als bindmiddel lijm bevat. Wegens de oplosbaarheid van de lijm in water kan lijmverf slechts binnenshuis worden toegepast. Lijmverf werd in Q 121 gebruikt voor het schilderen van plafonds en het bovendeel van wanden in gangen en trappehuizen. De verf werd samengesteld uit luchtstofkrijt, water en beenderlijm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 22; div.]
II-9
|