32676 |
lijnogen |
lijndogen:
līntōgǝ (L163p Ottersum),
lijndringen:
līntreŋǝ (L163p Ottersum)
|
Boven aan de voorploeg van bepaalde karploeg-typen bevindt zich een lat, waarvan de uiteinden zijn voorzien van of eindigen in een ring of schroefvormige krul, waar men de ploeglijn doorheen haalt. Deze "ogen" houden de dubbele ploeglijn gescheiden en voorkomen, dat ze bij het keren onder in de voorploeg verward zou raken of met de grond in aanraking zou komen. Bij een ander (wentel)ploegtype fungeert de brede beugelvormige handgreep van de dieptehefboom als leidselhouder. [N 11, 31.II.j; N 11A, 97j + 98b]
I-1
|
30588 |
lijnolie |
lijnolie:
linóli (L163p Ottersum)
|
Plantaardige, vette, drogende olie, gebruikt als bindmiddel voor olieverf. Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant. Gewone of rauwe lijnolie wordt voornamelijk gebruikt in grondverf en bij het mengen van verf, terwijl gekookte lijnolie en standolie doorgaans de basis vormen voor dekkende verfsoorten. Lijnolie wordt onderscheiden in vette en magere olie, in de zin van langzamer en sneller drogende olie. Zie ook de lemmata 'Lijnzaad' en 'Lijnzaadolie' in wld I.5, pag. 92, 93. [N 67, 13a; monogr.]
II-9
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijnmeelsoep:
limɛ̄lzy.pǝ (L163p Ottersum)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
krallenbeer:
krallebèèr (L163p Ottersum),
kransbeer:
kra.nsbèèr (L163p Ottersum)
|
lijsterbes
III-4-3
|
30697 |
lijsthaak |
lijsthaak:
listhǭk (L163p Ottersum)
|
Stevige ijzeren haak die in de dakgoot wordt opgehangen. Aan de haak zijn ijzeren consoles bevestigd voor het opleggen van de zitplank. Iedere haak is bovendien voorzien van een schaar die hem op gewenste afstand van de gevel houdt. [N 67, 63j]
II-9
|
30730 |
lijvig |
dik:
dek (L163p Ottersum)
|
Gezegd van verf die dikvloeibaar is. [N 67, 75a]
II-9
|
20725 |
limburgse kaas |
stinkkaas:
stinkkaes (L163p Ottersum),
Syst. WBD
stinkkéés (L163p Ottersum)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33676 |
limburgse klei |
lössgrond:
lø̜sgrōnt (L163p Ottersum)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
24486 |
linde |
linde:
liende (L163p Ottersum)
|
lindeboom
III-4-3
|
33765 |
linkerkant van het paard |
bij de handse kant:
bęi̯ dǝ hāntsǝ kānt (L163p Ottersum),
overhandse kant:
ǫvǝrhāntse kant (L163p Ottersum)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|