30454 |
losse veer |
veerverbinding:
vē̜rvǝrbindeŋ (L163p Ottersum)
|
Los latje waarmee twee vloerdelen, die aan beide zijden een groef hebben, met elkaar verbonden kunnen worden. [N 54, 132g]
II-9
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
voerbak:
vūrbak (L163p Ottersum)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
trog:
trǫx (L163p Ottersum),
voerbak:
vūrbak (L163p Ottersum)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lóchpiepe (L163p Ottersum)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19619 |
lucifer |
strijker:
strikər (L163p Ottersum),
strijkerd:
strikərt (L163p Ottersum),
strijkhoutje:
strikhø͂ͅltjə (L163p Ottersum),
zwegel:
zwēͅgəl (L163p Ottersum)
|
lucifer
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
Hïj is te löj um uut de ooge te kie.ke
löj (L163p Ottersum)
|
lui
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
minsə (L163p Ottersum)
|
volk [RND]
III-3-1
|
28969 |
luie of slordige naaister of kleermaker |
vuile naaister:
vūlǝ nɛ̄jstǝr (L163p Ottersum)
|
Een naaister of kleermaker die met een te lange draad naait, werkt minder snel en slordiger dan met een draad van normale lengte. [N 62, 1g; N 59, 72]
II-7
|
18919 |
luieren |
vuiliken:
Zit d¯r nie te voeleke, slaopkop
voeleke (L163p Ottersum)
|
luieren
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
luiermandje:
lø̜jǝrmɛ̄ntjǝ (L163p Ottersum)
|
Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12
|