32544 |
maatmand |
mudse ben:
møtsǝ bɛn (L163p Ottersum),
vatse ben:
fatsǝ bɛn (L163p Ottersum)
|
Mand met bepaalde inhoudsmaat. Zie ook het lemma ɛvatɛ in wld II.3, pag. 159-160.' [N 20, 50; N 40, 94; N 40, 95; monogr.]
II-12
|
29477 |
maatstokje |
maat:
mǭt (L163p Ottersum),
stokje:
stø̜kskǝ (L163p Ottersum)
|
Houtje waarmee men soms de maat van het voorwerp bepaalt. Zie ook afb. 6. De maat (L 163) was 10% langer dan de gebakken pot moest worden. [N 49, 126]
II-8
|
31879 |
machinaal bewerken |
machinaal bewerken:
mašināl bǝwęrkǝ (L163p Ottersum)
|
In het algemeen hout bewerken met behulp van machines. Zie ook het lemma ɛmachinewerkɛ.' [N 53, 227b]
II-12
|
25552 |
machine om roggebrooddeeg te maken |
roggebroodmachine:
roggebroodmachine (L163p Ottersum)
|
Vergelijk het lemma ''mengmachine voor deeg''. [N 29, 104]
II-1
|
28852 |
machinegaren |
machinegaren:
mǝšinǝgǭn (L163p Ottersum)
|
Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28877 |
machinenaald |
machinenaald:
mǝšinǝnǭlt (L163p Ottersum)
|
Naald bestemd voor naaimachines. In het algemeen moet zoɛn naald fijn genoeg zijn om door de stof te gaan zonder deze te beschadigen en toch een oog hebben dat zo groot is dat het garen niet rafelt of breekt (Het Beste Naaiboek, pag. 12).' [N 62, 49c]
II-7
|
31741 |
machinewerk |
machinewerk:
mašinǝwɛ̄rk (L163p Ottersum)
|
Algemene benaming voor timmerwerk dat met behulp van machines wordt verricht. [N 55, 182]
II-12
|
24879 |
madeliefje |
meizoentje:
mèjzuuntje (L163p Ottersum)
|
madeliefje
III-4-3
|
31744 |
magazijn, bergruimte |
opslagplaats:
opslaxplɛts (L163p Ottersum)
|
De afdeling in een timmermakersbedrijf waarin verschillende benodigdheden, zoals lijm, spijkers en minder gebruikelijk gereedschappen, liggen opgeslagen. In Bilzen (Q 83) werd dit materiaal opgeslagen in het werkhuis (wɛrkǝs).' [N 55, 178a]
II-12
|
17554 |
mager |
schraal:
schraol (L163p Ottersum),
sxrǭl (L163p Ottersum),
schrapel:
schreepel (L163p Ottersum)
|
Gezegd van klei die zich ten gevolge van ingemengde vreemde bestanddelen, onverweerde steensoorten, zand etc., bij het wrijven van de met water bevochtigde massa tussen de vingers min of meer korrelig voordoet. [N 49, 12b] || mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)]
II-8, III-1-1
|