34051 |
mannelijk kalf |
stierkalf:
stir[kalf] (L163p Ottersum),
var:
var (L163p Ottersum)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hantjǝ (L163p Ottersum),
hāntjǝ (L163p Ottersum)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
ram:
ram (L163p Ottersum),
schapenbok:
sxǭpǝnbok (L163p Ottersum)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
24204 |
mannelijke eend |
wielder:
wildǝr (L163p Ottersum)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
24206 |
mannelijke gans |
gent:
gɛ̄nt (L163p Ottersum),
genter:
gɛ̄ntǝr (L163p Ottersum)
|
[A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
boq (L163p Ottersum)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
kater:
kaoter (L163p Ottersum)
|
kater
III-2-1
|
18673 |
mannenkleren |
kerelsgerei:
’t kéélsgréj (L163p Ottersum)
|
mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30199 |
mansarde-dak |
gebroken kap:
gǝbrǭkǝ kap (L163p Ottersum)
|
Dak waarbij elk van de dakschilden twee vlakken vormt die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten. Het mansardedak werd ontworpen door de Franse architect François Mansart (1598-1666). Zie ook afb. 48c. [N 54, 170a; N 32, 43b]
II-9
|
18703 |
mantelpak |
mantelpakje:
maantelpèkske (L163p Ottersum)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|