20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjònéés (L163p Ottersum)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18855 |
medelijden |
jammer:
Ik haj jómmer mit da klèèn vrö.wke
jómmer (L163p Ottersum)
|
medelijden
III-1-4
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄l (L163p Ottersum)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
roggemeel en zeeuws meel:
rǫgǝmē̜l ɛn zēws mē̜l (L163p Ottersum)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|
25642 |
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg |
roggemeel:
rǫgǝmęl (L163p Ottersum),
zeeuws meel:
zēws mē̜l (L163p Ottersum),
zeeuwse bloem:
zēwsǝ blum (L163p Ottersum)
|
[N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b]
II-1
|
26517 |
meelbak |
maalbak:
maalbak (L163p Ottersum),
meelbak:
[meel]bak (L163p Ottersum)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
WLD
méélwörm (L163p Ottersum)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25478 |
meelopslagplaats |
meelzolder:
mē̜lzǭldǝr (L163p Ottersum)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
meelpijp (L163p Ottersum)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
33150 |
meelschepje |
meelschupper:
mē̜lsxø̜pǝr (L163p Ottersum)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|