e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelworm, larve van de meeltor meelworm: mèèlwörm (Ottersum), WLD  méélwörm (Ottersum) meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] || meelworm III-4-2
meelzeef grof zift: grǫfzeft (Ottersum) Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b] II-1
meelzolder maalzolder: maalzolder (Ottersum) De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.] II-3
meer dan een spade diep spitten omwoelen: ømwȳlǝ (Ottersum), riolen: riōlǝ (Ottersum), twee schuppen diep (spaden): twē sxøpǝ dīp (Ottersum), twee steek diep (ommaken): twē stēk˱ dīp (Ottersum), twee steek diep (spaden): twē štēk˱ dīp (Ottersum) Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.] I-1
meerdelige eg balk[eg]: balǝk[eg] (Ottersum), boom[eg]: bǫm[eg] (Ottersum), drievelds[eg]: drivɛ̄lts˱[eg] (Ottersum), koppel[eg]: kǫpǝl[eg] (Ottersum), zaad[eg]: zǭt˱ē̜x (Ottersum), zaadeegje: zǭt˱ē̜xskǝ (Ottersum) Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
meerderjarig mondig: mu.ndig (Ottersum), mundig (Ottersum) meerderjarig, mondig III-2-2
meerscharige ploegen driescharige ploeg: drisxø̜rǝgǝ [ploeg] (Ottersum), tweescharige ploeg: twēsxorǝgǝ [ploeg] (Ottersum), vierscharige ploeg: vīrsxø̜rǝgǝ [ploeg] (Ottersum), zevenscharige ploeg: zø̄vǝsxø̜rǝgǝ [ploeg] (Ottersum) Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.] I-1
meerscharige wentelploegen tweescharige wendelploeg: [tweescharige] [wendelploeg] (Ottersum) Met de onderstaande termen wordt een wentelploeg bedoeld die voorzien is van een twee- of drievoudig stel wentelscharen, waardoor hij telkens twee resp. drie voren tegelijk ploegt. Met de hier vermelde meerscharige wentelploegen wordt - als het tenminste geen zwaar model voor achter de tractor betreft - meestal oppervlakkig ploegwerk verricht. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zij verwezen naar het vorige lemma en het lemma wentelploeg. Voor de woordtypen onder B. geldt wat in het vorige lemma over drie is opgemerkt. [N 11, 30 add.; N 11A, 73; monogr.] I-1
meester meester: mɛ̄stər (Ottersum) (school)meester [RND] III-3-1
meesterknecht voorwerker: vø̜rwɛrkǝr (Ottersum) Voorman in een timmerbedrijf. De meesterknecht staat aan het hoofd van een groep timmermansknechten. Hij verdeelt de werkopdrachten en ziet toe dat het werk goed uitgevoerd word. [N 55, 172b] II-12