33898 |
beervoetigheid |
(te) lang gekoot:
lāŋk gǝkǫt (L163p Ottersum)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
25053 |
beetje, een weinig |
flierts:
Smiet dèn flierts mar wèg. Koos hai n fliertske ien de bóks (diarree). Ik hèb mar n fliertske métworst óp mien bótteram (dun schijfje).
flierts (L163p Ottersum)
|
geringe hoeveelheid
III-4-4
|
18536 |
bef |
bef:
baf (L163p Ottersum)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19115 |
begin |
aanvang:
D¯n ânvang is um twee uu.r
ânvang (L163p Ottersum)
|
begin
III-1-4
|
33077 |
beginnen te oogsten |
(wij hebben) bouw:
bǫu̯t (L163p Ottersum)
|
Hier zijn opgenomen de aparte werkwoordelijke uitdrukkingen voor het beginnen aan de oogst. Opgaven als "we gaan maaien" en identieke antwoorden als in het vorige lemma ''oogst'' (5.1.1) binnenhalen zijn weggelaten. Tenzij anders aangegeven moeten alle opgaven gelezen worden als: "we gaan ... ". Vergelijk ook het lemma ''oogst, werkzaamheden'' (4.1.2). [N 15, 9; monogr.]
I-4
|
25559 |
beginnen te rijzen |
beginnen los te komen:
(het deeg) bǝgēnt lǫs tǝ komǝ (L163p Ottersum)
|
De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.]
II-1
|
32718 |
beginvoor aan de zijkant |
kantvoor:
kãnt˲[voor] (L163p Ottersum)
|
Bedoeld wordt de eerste voor die men aan de zijkant van de akker ploegt, als men deze met een wentelploeg of een keerploeg gaat omwerken of als men hem gaat uiteenploegen met een enkele ploeg. In het laatste geval wordt er aan beide zijkanten een beginvoor geploegd. Deze beginvoor wordt opgeploegd uit de op of tegen de akkergrens gelegen eindvoor van het voorafgaande seizoen. De hieronder vermelde termen hebben meestal alleen in combinatie met een werkwoord voor ploegen de betekenis "beginvoor aan de zijkant". Men zie daarom ook het lemma De Eerste Voor Ploegen onder C. [N 11, 60; N 11A, 117b + 121c]
I-1
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanvoor:
ánvōr (L163p Ottersum),
ɛnvōr (L163p Ottersum)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
18798 |
begrip, besef |
belul:
Dor hèdde gïj toch gèn belul van, bemoej ów d¯r nie mit
belul (L163p Ottersum)
|
besef
III-1-4
|
30760 |
behang afdoen |
afsteken:
afstē̜kǝ (L163p Ottersum),
afstomen:
afstōmǝ (L163p Ottersum),
afweken:
afwē̜jkǝ (L163p Ottersum)
|
Oud behang verwijderen. [N 67, 93a; N 67, 93b; N 67, 93c]
II-9
|