e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

Gevonden: 4473
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beide panden van een uiteengeploegde akker linkse en rechtse kant: leŋsǝ ɛn rɛxsǝ kãnt (Ottersum), zijkanten: zei̯kãntǝ (Ottersum) Het uiteenploegen van een akker levert, als men de keerstroken buiten beschouwing laat, twee even grote stroken op aan weerskanten van de eindvoor in het midden. Uiterlijk is er overeenkomst met het ploegen in panden. Voor deze, afzonderlijk te ploegen delen van een akker zie men echter het vorige lemma. [N 11, 54; N 11A, 121f] I-1
beitel, schaar, ganzevoetschaar aan een cultivatortand ganzepoot: gãnzǝpōt (Ottersum), schaar: sxǭr (Ottersum) Het snijdend onderdeel aan het uiteinde van een cultivatortand. Vergelijk afb. 80. [N 11A, 151g; monogr.] I-2
beitelhecht beitelhecht: bęjtǝlhext (Ottersum), handvat: hānt˲vat (Ottersum) Het van hout of kunststof vervaardigde handvat van de beitel waarin de beitelarend bevestigd wordt. Zie ook afb. 63e. [N 53, 34f; monogr.] II-12
beitelsnede het scherp: ǝt sxē̜rǝp (Ottersum) Het snijdend gedeelte van de beitelvouw. [N 53, 34b-c; N G, 28] II-12
beitsen beitsen: bęjtsǝ (Ottersum) Hout kleuren met behulp van beits. [N 67, 66h; monogr.] II-9
bek muil: moel (Ottersum) muil III-4-2
bek van de schaar huis: hys (Ottersum), punt (van het schaar): pø̄nt (Ottersum) Met de bek van een ploegschaar wordt de punt, het spits toelopende voorste deel bedoeld. De schaar is zodanig aangebracht, dat de bek op of vlak voor de spits van de ploegzool staat. Voor wat de termen neus, naas, snuit en spits betreft, zie men ook wat daarover in het lemma ploeghoofd wordt opgemerkt. [N 11, 31.I.b + 33b + 38 add.; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a add; monogr.] I-1
bekisting bekisting: bǝkesteŋ (Ottersum) De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.] II-9
beleg belegsel: bǝlęxsǝl (Ottersum), belegstuk: bǝlęxstøk (Ottersum) Stuk stof waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden of het stofdeel dat gebruikt wordt om de rafelkanten van een kledingstuk af te werken op plaatsen als de hals, het armsgat en sluitingen voor en achter. Er worden drie categorieën beleg onderscheiden: beleg op vorm, aangeknipt beleg, dat in wezen een soort beleg op vorm is, en schuingeknipt beleg (Het Beste Naaiboek, pag. 192). Een beleg op vorm bestaat meestal uit verschillende stukken die geknipt worden in de vorm van het deel dat ermee wordt afgewerkt. De afzonderlijke stukken worden aan elkaar genaaid, zodat ze een compleet belegstuk vormen dat langs de rafelkant wordt genaaid. Een aangeknipt beleg is een verlengstuk van het kledingstuk. Een schuin beleg is een smalle bies van schuingeknipte dunne stof die in de vorm kan worden gestreken voor het af te werken deel (Het Beste Naaiboek, pag. 192). [N 59, 114a; N 62, 32; Gi 1.IV, 33; MW] II-7
belegplaat voorplaat: vø̜rplǭt (Ottersum) De voorplaat van een insteekslot waaraan het eigenlijke slot is bevestigd en die op de kant van de deur in het hout wordt vastgeschroefd. Zie ook het lemma 'Insteekslot'. [N 54, 103d] II-9