20277 |
op kraambezoek gaan |
kindjeskoffie:
kie.ndjeskoffie (L163p Ottersum)
|
koffie na de kerkgang of het doopsel
III-2-2
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
op oppers zetten:
ǫp [oppers] ˲zętǝ (L163p Ottersum)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32920 |
op rijen zetten |
in de dijk zetten:
in dǝn dīk ˲zętǝ (L163p Ottersum),
tot dijken doen:
tǫt [dijken] dūn (L163p Ottersum)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
bokken:
bǫkǝ (L163p Ottersum)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
29978 |
op steigerhoogte |
steigerhoog:
stęjgǝrhōǝx (L163p Ottersum)
|
Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.]
II-9
|
25653 |
opbakken |
oppijpen:
oppīpǝn (L163p Ottersum)
|
In N 29, 79b werd gevraagd naar de wijze waarop men oud brood opbakte. De antwoorden op deze vraag zijn verwerkt in deze semantische toelichting. Een veel voorkomende methode van opbakken is het brood nat maken met b.v een borstel. Vervolgens wordt het in de oven gelegd totdat het doorwarmd is. Dit duurt zo''n 5 à 10 minuten. Men kan het brood ook opstomen. Als de oven tamelijk warm is, gooit men er een pot water in. Het water verdampt en het brood zet men 5 à 10 minuten in de oven. Men kan het brood ook v√≥√≥r of na het gewone bakken, wanneer de oven niet zo heet is, in de oven leggen gedurende tien minuten. Na het eruithalen legt men het brood onder een doek, zodat men de warmte en de wasem erin laat dringen.' [N 29, 97a; N 29, 97b; monogr.]
II-1
|
25581 |
opbollen |
op de bol zetten:
op dǝ bǫl zętǝ (L163p Ottersum),
opbollen:
opbǫlǝn (L163p Ottersum),
oprollen:
oprǫlǝ (L163p Ottersum),
tot bollen maken:
tot˱ bø̜l mākǝ (L163p Ottersum)
|
Bollen van de potaarde maken om ze in de plaats te werpen waar ze getrapt moeten worden. [N 49, 8b] || De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te beïnvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.]
II-1, II-8
|
25632 |
opbollen van het beschuitdeeg |
opbollen:
opbǫlǝn (L163p Ottersum),
verdelen:
vǝrdē̜lǝ (L163p Ottersum)
|
[N 29, 59a]
II-1
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
kooksel:
kǫksǝl (L163p Ottersum)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
30255 |
opdekwerk |
opdeksponning:
op˱dęksponeŋ (L163p Ottersum)
|
Het gedeelte van de raamvleugel of deur dat ter voorkoming van tocht over de kozijnstijl heen ligt. [N 55, 13]
II-9
|