e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opleppen opleppen: oplɛpǝ (Ottersum) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opmaken opmaken: gɛ:lt opma.ʔṇ (Ottersum), oͅpma`ən (Ottersum) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmākǝ (Ottersum), vlechten: vlē̜xtǝ (Ottersum) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnaaisel oprijg: oprīx (Ottersum) Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20] II-7
opper grote opper: grōtǝ ø̜pǝr (Ottersum), opper: ø̜pǝr (Ottersum) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vèl (Ottersum), vél (Ottersum) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoffen oppoffen: oppufǝ (Ottersum) Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7
oppoken oprokelen: oprǭkǝlǝ (Ottersum) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprispen buiken: bèùke (Ottersum), böke (Ottersum), keuksen: kökse (Ottersum) oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] III-1-2
opscheplepel opschepper: opsxøͅpər (Ottersum), scheplepel: sxøͅplēͅpəl (Ottersum) opscheplepel III-2-1