e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opscheppen aangeven: gèf toch nie zö ân  ângèève (Ottersum), grootberen: Hïj lie.p te grötbèère ovver zien gröddere tomaate én zienen dikkere prèj  grötbèère (Ottersum), strunzen: Mótte hum zien stró.ntse mit zien nïjje voetbalschoe.n  stró.ntse (Ottersum), zwetsen: Mótte hör heure zwétse óp ör rieke schôné.lders Mien gezóndhè.jd, bè-nee, da kan gèn zwétse lïjje Hïj zwétst mar ân  zwétse (Ottersum), zie zwétse  zwètse (Ottersum) opscheppen || opscheppen, pochen || pochen, opscheppen III-1-4
opschepper grootbeer: ¯t zol ok wèr ¯s nie: dèn grötbèèr haj de dikste erpele  grötbèèr (Ottersum), windbuil: Wat kan dèn wie.ndbuu.l ângèève (ten onrechte opscheppen)  wie.ndbuu.l (Ottersum), zwetsbuil: Hèdde geheurd wat dèn zwétsbuu.l zat te bewèère  zwétsbuu.l (Ottersum), zwetskont: zie zwétsbuu.l  zwétskó.nt (Ottersum) opschepper || zwetskous, opschepper, fantast III-1-4
opslagplaats voor brandstof cokeshok: kōkshǫk (Ottersum), houtplaats: hǭltplɛts (Ottersum), kolenhok: kǭlǝhǫk (Ottersum) De plaats waar de brandstof ligt opgeslagen. In L 163 lag het dikke hout buiten op het erf (byt\ op˱ \t˱ ɛr\f) onder een dekzeil of in een schuur zodat het droog bleef.' [N 49, 63; monogr.] II-8
opslagplaats voor brood broodhok: broodhok (Ottersum) Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e] II-1
opstaan op: ǫp (Ottersum) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opsteekladder opsteekleer: opstē̜klēr (Ottersum) Ladder die met behulp van metalen haken met één of meer delen verder verlengd kan worden. [N 67, 63e] II-9
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Ottersum), ǫpstɛ̄kǝr (Ottersum) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
opstijven aandrogen: ɛndrø̄̄gǝ (Ottersum), aanharden: ɛnhardǝ (Ottersum), hard worden: hart wǫrǝ (Ottersum), opdrogen: op˱drø̄̄gǝ (Ottersum) Gezegd van de werkstukken die door het drogen steviger worden. [N 49, 50] II-8
opstukken opeenleggen: op˱ɛnlɛgǝ (Ottersum), oprapen: oprāpǝ (Ottersum), opstapelen: opstapǝlǝ (Ottersum) De stukken gesneden potaarde opeen brengen. [N 49, 8a] II-8
optassen, vouwen wallen: walǝ (Ottersum) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3