31761 |
raam van de spanzaag |
zagenbeugel:
zāgǝbø̄gǝl (L163p Ottersum)
|
Het houten raam waarin het blad van de spanzaag bevestigd is. Zie ook afb. 18. [N 53, 6b; N I, 1 add.; monogr.]
II-12
|
30330 |
raamhaak |
raamhoek:
rāmhūk (L163p Ottersum)
|
IJzeren of koperen winkelhaak die op de vleugels van ramen wordt geschroefd om het doorhangen ervan te voorkomen. [N 55, 63]
II-9
|
30309 |
raamhandvatten |
schuifraamgrepen:
sxȳfrāmgrēpǝ (L163p Ottersum)
|
De handgrepen die op de onderdorpel van het onderraam bevestigd zijn. [N 55, 52a]
II-9
|
30354 |
raamknip |
knip:
knep (L163p Ottersum)
|
Schuif die vooral bij klepramen en bovenlichten wordt gebruikt. Het bestaat uit een platte stang van ijzer of koper, de schoot, die schuifbaar in een metalen busje is aangebracht. In het busje is om de schoot een veertje bevestigd. Dit zorgt ervoor dat de schoot, na uitgetrokken te zijn, onmiddellijk in de beginstand terugschiet. [N 54, 97]
II-9
|
30305 |
raamkoord |
raamkoord:
rāmkōrt (L163p Ottersum)
|
Het koord dat bij een schuifraam de verbinding vormt tussen het onderraam en de tegengewichten. [N 55, 49f]
II-9
|
30311 |
raampen |
raampin:
rāmpen (L163p Ottersum)
|
Koperen of ijzeren pen waarmee het onderraam van een schuifraam vastgezet kan worden. De raampen wordt daartoe in een gat gestoken dat, door de raamstijl heen, tot in de sponning van de kozijnstijl is geboord. De pen wordt met een kettinkje aan het belegstuk of de koplat bevestigd om zoekraken te voorkomen. [N 55, 53]
II-9
|
33452 |
raampje in een poort |
raampje:
rɛmpkǝ (L163p Ottersum),
venster:
vē̜ ̞nstǝr (L163p Ottersum)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
30306 |
raamschijven |
raamschijven:
rāmsxīvǝ (L163p Ottersum)
|
De katrolletjes bovenaan in de raamstijl waarover de koorden, waaraan de tegengewichten hangen, lopen. [N 55, 49g]
II-9
|
30313 |
raamvleugel |
halve raam:
halvǝ rām (L163p Ottersum)
|
Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.]
II-9
|
20801 |
raapstelenstamppot |
kelenmoes:
kēləmūs (L163p Ottersum),
stelenmoes:
stēləmūs (L163p Ottersum)
|
raapstelenstamppot || stamppot van raapsteeltjes
III-2-3
|