17950 |
beweeglijk rondlopen |
kwinkeleren:
kwinkeleere (L163p Ottersum),
weer uitsmijten:
wér uutsmiete (L163p Ottersum)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25573 |
bewerken van het deeg op de werktafel |
doorslaan:
dø̜rslǭn (L163p Ottersum),
droogslaan en afknijpen:
drø̄xslǭn ɛn afknipǝ (L163p Ottersum),
slaan over de pols:
slǭn ōvǝr dǝ pǫls (L163p Ottersum)
|
De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.]
II-1
|
25231 |
bewolking |
dikke lucht:
⁄n dikke lócht (L163p Ottersum)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (L163p Ottersum),
bezem:
beͅsəm (L163p Ottersum),
bɛsəm (L163p Ottersum),
heibessem:
hęi̯bɛsǝm (L163p Ottersum)
|
bezem [RND] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stēl (L163p Ottersum)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
32511 |
bezet, kim |
rand:
rānt (L163p Ottersum)
|
Extra stevige rand aan de onderzijde van de mand, die uit drie tot vijf bezetwissen wordt vervaardigd. Zie ook het lemma ɛbezetwisɛ.' [N 40, 59]
II-12
|
32513 |
bezetwissen |
randwissen:
rāntwesǝ (L163p Ottersum)
|
De lange, sterke wissen die men gebruikt om de onderste, verstevigde rand van de mand te vlechten. [N 40, 61]
II-12
|
25654 |
bezorgen |
rondbrengen:
rōndbręngǝn (L163p Ottersum)
|
Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr]
II-1
|
17996 |
bibberen |
bibberen:
bibbere (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20450 |
bidprentje |
dodenprentje:
zie dödspri.ntje
döjepri.ntje (L163p Ottersum),
doodsprentje:
dödspri.ntje (L163p Ottersum)
|
bidprentje
III-2-2
|