19493 |
roken |
roken:
rōkə (L163p Ottersum),
smoken:
smōkə (L163p Ottersum)
|
roken
III-2-3
|
18426 |
roksplit [wld ii.7, p.87] |
split:
split (L163p Ottersum)
|
Hoe noemt U: een split in de rok [N 62 (1973)]
III-1-3
|
32940 |
rol gevouwen hooi op de kar |
welm:
węlm (L163p Ottersum)
|
De goed neergelegde hoeveelheid hooi op de kar. [A 34, 5b; add. uit N 14, 120]
I-3
|
32823 |
rol, cylinder |
wel:
wɛl (L163p Ottersum)
|
Het rollend gedeelte van de landrol. [JG 1a; N 11A, 184a; monogr.]
I-2
|
31972 |
rolbandmeter |
meetband:
mē̜t˱bānt (L163p Ottersum)
|
Meetlint, bestaande uit een stalen band van twee tot vijf meter lang, die opgerold is gemonteerd in een omhulsel van staal of kunststof. Meestal is het mechanisme voorzien van een veer, die de uitgetrokken band automatisch weer oprolt in het huis. Zie ook afb. 100. [N 53, 186b; monogr.]
II-12
|
32835 |
rolkrabber |
ploegschup:
[ploegschup] (L163p Ottersum)
|
Om aanklevende aarde en paardevijgen van de rol te verwijderen kon men gebruikmaken van allerlei voorwerpen. Als men zich niet bediende van een speciale krabber of stok, reinigde men de rol met de ploegstok (zie beneden), met een willekeurige stok (P 48), met de steel van een schop of hark (Q 96d), met de spade of een andere schop (L 192a, 282, 332, P 107a, Q 3a, 4, 9, 77, 93, 96, 97, 111, 116, 194, 197, 198b), met een kleine hak (P 107a), met een pannescherf, steen of stokje (L 270), of met de punt van de schoen of klomp (L 115, 192b). Enkele termen lijken te wijzen op een aan het raam bevestigde plank of lat, die men zo nodig tegen de rol moest drukken of waardoor de rol tijdens het werk werd schoon gehouden. Voor de (...)-varianten zie men het lemma ''ploegstok''. [N 11A, 188; N 18, 149]
I-2
|
32834 |
rollen |
met twee vollen wellen:
met twē vǫlǝ wɛlǝ (L163p Ottersum),
met vollen wellen:
met ˲vǫlǝ [wellen] (L163p Ottersum),
met één vol wellen:
met˱ ēn vǫl wɛlǝ (L163p Ottersum),
toewellen:
tu[wellen] (L163p Ottersum),
wellen:
wɛlǝ (L163p Ottersum)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
30585 |
rollengoud |
rollengoud:
rolǝgǭlt (L163p Ottersum)
|
Op papier bevestigde, opgerolde, smalle strook bladgoud. Rollengoud wordt met behulp van een goudroller op biezen, lijstjes enz. aangebracht. Zie ook het lemma 'Goudroller'. [N 67, 11e]
II-9
|
21647 |
rolletje munten |
patroon:
⁄n patroon (L163p Ottersum)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19921 |
rolluik |
rolluik:
rǫllyk (L163p Ottersum)
|
Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.]
II-9
|