33810 |
roodbont paard |
(een) bonte:
bōntǝ (L163p Ottersum),
koepaard:
kupē̜rt (L163p Ottersum)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roodböörske (L163p Ottersum),
rootbèùrske (L163p Ottersum)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33686 |
roodbruine aarde |
dodekop:
dōjǝkop (L163p Ottersum)
|
De roodbruine aarde waarmee men de stijlen, balken en kozijnen van vakwerkhuizen kleurt. [N 27, 46]
I-8
|
33714 |
rooien |
ontbossen:
ōntbosǝ (L163p Ottersum),
uitdoen:
ytdūn (L163p Ottersum),
uitrooien:
ytrø̜jǝ (L163p Ottersum),
ytrōjǝ (L163p Ottersum),
uittrekken:
yttrękǝ (L163p Ottersum)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|
33204 |
rooien met de ploeg |
uitbouwen:
ȳtbǫu̯ǝ (L163p Ottersum)
|
Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18]
I-5
|
33201 |
rooien, algemeen |
uitdoen:
yt˱dūn (L163p Ottersum)
|
In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c]
I-5
|
29529 |
rookkanalen |
kanalen:
kanālǝ (L163p Ottersum)
|
Gangen onder de vloer van de bakruimte, afgedekt met een rooster van stenen, die dienen om de vlammen door de gehele oven te verspreiden. In de ovens in L 163 en L 164 werden deze rookkanalen echter niet toegepast. [N 49, 81]
II-8
|
20516 |
rookvlees |
nagelvlees:
nēͅgəlvlēͅi̯s (L163p Ottersum)
|
rookvlees, gerookt vlees (dat aan een spijker aan de zoldering hangt)
III-2-3
|
20818 |
rookwaren |
rokerij:
rōkərei̯ (L163p Ottersum)
|
rookwaar
III-2-3
|
20676 |
room |
vet:
vɛt (L163p Ottersum),
’t vet (L163p Ottersum),
Syst. WBD
vèt (L163p Ottersum)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11, III-2-3
|