31825 |
ruwe blokschaaf |
schrobber:
sxrøbǝr (L163p Ottersum)
|
Blokschaaf zonder keerbeitel, die wordt gebruikt om stukken hout ruw af te schaven. Ruw schaafwerk werd in Herten (L 330), Stein (Q 15), Geulle (Q 18), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) met de voorloper gedaan. Zie ook het lemma ɛvoorloperɛ.' [N 53, 56; monogr.]
II-12
|
29731 |
ruwe stenen |
monniken:
mønekǝ (L163p Ottersum)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21081 |
sabbelen |
zoebelen:
soebele (L163p Ottersum),
sōēbele (L163p Ottersum)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
28797 |
satijn |
satijn:
satijn (L163p Ottersum)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
28798 |
satinet |
satinet:
satinet (L163p Ottersum)
|
Katoenen, geglansd satijnweefsel; ook half wol, half katoen. [N 62, 80b; N 62, 80a; MW]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
sjòws (L163p Ottersum)
|
saus [RND]
III-2-3
|
30708 |
sauzen |
sauzen:
sǭsǝ (L163p Ottersum)
|
Verven met lijmverf. [N 67, 66d]
II-9
|
21025 |
savooiekool |
savooiekappes:
savoje kappes (L163p Ottersum),
savooiekool:
safojjekool (L163p Ottersum),
savo‧jə ko‧l (L163p Ottersum),
savooiemoes:
savo‧jə mu‧s (L163p Ottersum),
savòjemōēs (L163p Ottersum)
|
[N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooiekool
I-7, III-2-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxāf (L163p Ottersum)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
krullen:
krø̜lǝ (L163p Ottersum)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|