e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoren korte schoren: korte schoren (Ottersum), lange schoren: lange schoren (Ottersum) De vier schuine balken (twee lange en twee korte) die aan de uiteinden van de lange en korte spruit bevestigd zijn en deel uitmaken van de staart van de Hollandse molen. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52d; N O, 29f add.; A 42A, 107; Sche 26] II-3
schors schaal: sxǭl (Ottersum) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schors (alg.) schaal: schaol (Ottersum) boomschors III-4-3
schorseneer galgenpeen: galgepin (Ottersum) schorseneer I-7
schort, voorschoot schootsvel: sxǫts˲vęl (Ottersum) [N 30, 5a; monogr.] II-9
schortenbont schortenbont: sxǫrtǝbōnt (Ottersum) Bonte stof voor schorten, meestal van katoenen stof. [N 62, 86; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
schotel schotel: sxotəl (Ottersum), #NAME?  schóttel (Ottersum) schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje schoteltje: schutteltje (Ottersum), sxøtəlkə (Ottersum), sxøtəltjə (Ottersum) schoteltje [N 49 (1972)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: schaawers optrekken (Ottersum) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schoudermanteltje mantelet (fr.): mandelèt (Ottersum) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3