27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
sxrūf˱drǭt (L163p Ottersum)
|
De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
sxrūvǝndrɛ̄jǝr (L163p Ottersum)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
groezen:
grūzə (L163p Ottersum)
|
snel opeten, opschrokken
III-2-3
|
19565 |
schuier |
kleerborstel:
kleerborsel (L163p Ottersum)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30289 |
schuifdeur |
schuifdeur:
sxyf˱dø̄r (L163p Ottersum)
|
Op rollen lopende of aan rollen hangende deur die zijwaarts opengeschoven kan worden. [N 55, 32a; monogr.]
II-9
|
30367 |
schuifdeurslot |
kistslot:
kestslǫt (L163p Ottersum)
|
Slot waarvan de schotel bij het omdraaien van de sleutel een kromlijnige beweging maakt waardoor deze in een oog van de tegenoverliggende deur valt. Het slot wordt vooral gebruikt voor het afsluiten van schuifdeuren. [N 54, 104a]
II-9
|
31416 |
schuifdrilboor |
drilboor:
drelbǭr (L163p Ottersum),
ratelboor:
rātǝlbǭr (L163p Ottersum)
|
Handboor voor het boren van kleine gaatjes in hout of triplex. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het werktuig wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 83. [N 53, 170a]
II-12
|
19501 |
schuifgrendel |
grendel:
grɛndǝl (L163p Ottersum),
schoude:
sxāf (L163p Ottersum),
schuif:
sxyf (L163p Ottersum)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
30691 |
schuifladder |
schuifleer:
sxȳflēr (L163p Ottersum)
|
Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b]
II-9
|
30842 |
schuifmaat |
schuifmaat:
sxȳfmǭt (L163p Ottersum)
|
Een apparaat van hout met twee opstaande latjes waarmee men de lengte van de voet meet. Van de twee opstaande latjes is er één opklapbaar en verschuifbaar. Dit plaatst men tegen de teen. Het andere staat vast; hiertegen wordt de hiel geplaatst. [N 60, 152a; N 60, 152b]
II-10
|