25505 |
sluiting aan de ovendeur |
grendel met pin:
grɛndǝl met pen (L163p Ottersum)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (L163p Ottersum),
presenteerblad:
presenteerblad (L163p Ottersum)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26856 |
sluitpin |
scheerpin:
sxērpen (L163p Ottersum)
|
De bout die door het in de kozijnstijl geboorde gat wordt gestoken. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Grendelboom'. [N 55, 72b]
II-9
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
onderste schaaf:
øndǝrstǝ sxāf (L163p Ottersum)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
30364 |
sluitplaat |
sluitplaat:
slytplǭt (L163p Ottersum)
|
Plaat in de kozijnstijl waar de schoot van het slot in valt. [N 54, 103e]
II-9
|
30222 |
sluitplank |
eindplank:
ē̜ntplaŋk (L163p Ottersum),
passtuk:
passtøk (L163p Ottersum)
|
De laatste plank van het dakbeschot, die eventueel bijgeschaafd moet worden. Het plaatsen van de sluitplank werd in L 385 'stuk inzetten' ('štø̜k˱ enzetǝ') genoemd. [N 54, 181] || De plank die als laatste bij de aanleg van een houten vloer wordt geplaatst. [N 54, 133]
II-9
|
32077 |
sluitring |
rivet:
rǝvɛt (L163p Ottersum)
|
Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.]
II-12
|
33459 |
sluitstang boven aan een poortvleugel |
bovenste schaaf:
bø̜vǝstǝ sxāf (L163p Ottersum)
|
Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b]
I-6
|
30116 |
sluitsteen |
sluitsteen:
slytstēn (L163p Ottersum)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
32050 |
sluitwig |
kijl:
kīl (L163p Ottersum)
|
Wanneer de pen bij een open pen-en-gatverbinding uitsteekt, wordt hij met behulp van een wig vastgezet. Zie ook afb. 139. Door de wig te verwijderen, kan de verbinding weer uit elkaar genomen worden. [N 54, 61]
II-12
|