id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25086 | snel, vlug | dra: Lôp wat drèjjer, dan kómde nog óp tied. Hïj löpt drèj nor de de tachentig (aardig). drèj (Ottersum) | snel, vlug III-4-4 |
29457 | snijarmen en drijfarmen van de kleimolen | snijmessen: snējmɛsǝ (Ottersum), uitdouwmessen: yt˱dǫwmɛsǝ (Ottersum), wormen: wø̜rǝm (Ottersum) | De messen en rieken die in de kleimolen ronddraaien en de klei naar het mondstuk drijven. Vgl. ook het lemma ɛsnijarmen en drijfarmen in de voormalerɛ.' [N 49, 16b] II-8 |
33514 | snijbonen | snijers: snïjjer (Ottersum) | snijboon I-7 |
31293 | snijbrander | snijbrander: snējbrāndǝr (Ottersum) | Lasbrander waarbij een tweede mondstuk is aangebracht waaruit zuurstof stroomt. Op deze wijze wordt een snelle verbranding verkregen van het materiaal dat door de vlam wordt bestreken. De snijbrander kan alleen worden toegepast bij het snijden van ijzer en staal en - met speciale voorzieningen - ook wel bij gietijzer. Zie ook afb. 44. [N 33, 317; monogr.] II-11 |
30940 | snijmes | speekmes: spēkmɛs (Ottersum), trekmes: trękmɛs (Ottersum) | Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12 |
19040 | snikken | brullen: brulle (Ottersum), zumpen: soompe (Ottersum) | snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4 |
20798 | snoep | juddespek: jødəspɛk (Ottersum) | suikerspek III-2-3 |
20590 | snoepen | snollen: snoͅlə (Ottersum) | snoepen III-2-3 |
20549 | snoepgoed | snol: snoͅl (Ottersum), snolgerei: snoͅlgreͅi̯ (Ottersum), snollerij: snoͅlərei̯ (Ottersum) | snoep || snoepgoed III-2-3 |
20550 | snoepje | brok: broͅk (Ottersum) | stukje snoep III-2-3 |