e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoer slag: slax (Ottersum) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snot snot: snot (Ottersum) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus klokkentouw: klokketouw (Ottersum), snotkoker: snotkòker (Ottersum), snotkuiken: persoon.  snotkuuke (Ottersum), snotneus: snotneus (Ottersum, ... ), snotterbel: snotterbel (Ottersum, ... ) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-2, III-1-4
snottebel snotkuiken: FAND: [y.] vocalisme < wgm. iu (krt. 83: kuiken  snotkuuken (Ottersum) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snuit snuit: snuut (Ottersum, ... ), snyt (Ottersum) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || snuit I-12, III-1-1, III-4-2
snuit van de wagen muil: mul (Ottersum) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13
snurken snurken: snörke (Ottersum, ... ) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep soep: soep (Ottersum), Syst. WBD  soep (Ottersum) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soepketel, waterketel soeppot: soeppot (Ottersum) pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepketeltje etensketel: ééteskéétel (Ottersum) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1