19521 |
soepterrine |
soepterrine:
soeptrien (L163p Ottersum)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldo.ət (L163p Ottersum)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
soldaatjes:
soͅldøtjəs (L163p Ottersum),
Syst. WBD
soldötjes (L163p Ottersum)
|
croutons, stukjes gebakken of geroosterd witbrood || Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
saldoətə (L163p Ottersum),
səldoətə (L163p Ottersum)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
31507 |
soldeerbout |
soldeerbout:
sǫldērbǭlt (L163p Ottersum)
|
In het algemeen het werktuig waarmee men soldeert. Met een verhitte soldeerbout kan het soldeersel vloeibaar gemaakt worden. Er bestaan verschillende soorten soldeerbouten. Zie ook de lemmata "vuursoldeerbout", "benzinesoldeerbout", "gassoldeerbout" en "elektrische soldeerbout". [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.]
II-11
|
18428 |
soorten mouwen |
aangeknipte mouw:
èngeknipte mòw (L163p Ottersum),
drievierde mouw:
3/4 mòw (L163p Ottersum),
korte mouw:
korte mòw (L163p Ottersum),
lange mouw:
lange mòw (L163p Ottersum),
vleugelmouwtje:
vleugelmööke (L163p Ottersum)
|
Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
III-1-3
|
28833 |
soorten patronen of dessins |
bloempje:
blymkǝ (L163p Ottersum),
blokje:
blø̜kskǝ (L163p Ottersum),
bolletje:
bø̜lǝkǝ (L163p Ottersum),
effen:
ęfǝ (L163p Ottersum),
nopje:
(mv)
nø̜pkǝs (L163p Ottersum),
ruitje:
rytjǝ (L163p Ottersum),
strijpje:
stripkǝ (L163p Ottersum),
visgraatje:
ves˲grø̜tjǝ (L163p Ottersum)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
18435 |
soorten rokken |
gladde rok:
gladde ròk (L163p Ottersum),
rimpelrok:
reempelròk (L163p Ottersum)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
geitemest:
gęi̯tǝ[mest] (L163p Ottersum),
hoendermest:
hundǝr[mest] (L163p Ottersum),
koemest:
ku[mest] (L163p Ottersum),
paardsmest:
pęrts[mest] (L163p Ottersum),
schapemest:
sxǭpǝ[mest] (L163p Ottersum),
varkensmest:
vɛ̄rǝkǝs[mest] (L163p Ottersum)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
33224 |
sorteermachine |
aardappelenmolen:
ɛrǝpǝlǝmø̄lǝ (L163p Ottersum)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|