e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spanstokje spanhout: spanhǭlt (Ottersum), stukje hout: støkskǝ hǭlt (Ottersum) Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65] I-8
spantbeen spantbeen: spānt˱bēn (Ottersum) Elk van de twee schuin oplopende balken van een kapgebint die in de nok samenkomen en aan de onderzijde rusten op de muurbalk. Op de spantbenen worden de gordingen aangebracht. Zie ook afb. 49e. [N 54, 158; monogr.; div.] II-9
spantouw van de spanzaag draad: drǭt (Ottersum), spantouw: spantǫw (Ottersum) Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.] II-12
spanzaag brandhoutzaag: brānthǭlt˲zāx (Ottersum), spanzaag: spanzāx (Ottersum) Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.] II-12
spanzaagarmen zaagbeugels: zāx˱bø̄gǝls (Ottersum) De twee korte, verticale delen waartussen het zaagblad door middel van de stelknoppen ingespannen wordt. De armen dienen bij sommige spanzagen ook als handvat. Zie ook afb. 18. [N 53, 8e; N I, 1 add.] II-12
spatpen spattand: spattānt (Ottersum) Het kleine deel van een pen dat bij het menageren niet wordt weggehaald. Het heeft tot doel het kromtrekken van de verbinding te verhinderen. Zie ook afb. 140. [N 54, 62b] II-12
speciebord spaakbord: spāk˱bǫrt (Ottersum) Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.] II-9
speculaas klaasje: klø͂ͅskə (Ottersum), klaasmop: klaosmoppe (Ottersum), klōͅsmoͅp (Ottersum), speculaas: spekəlōͅs (Ottersum) speculaas [N 29 (1967)] || speculaasje III-2-3
speculaasplank deegprent: dēchprēnt (Ottersum) De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;] II-1
speeksel uitspuwen kotsen: kotsə (Ottersum), spijen: speeje (Ottersum), spɛijə (Ottersum), spritzen (du.): spiertse (Ottersum) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1