21636 |
biljet van vijfentwintig gulden |
rode rug:
⁄n rooje rug (L163p Ottersum)
|
25 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29408 |
binder |
binder:
bindǝr (L163p Ottersum),
bindster:
bēnstǝr (L163p Ottersum)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbē̜r (L163p Ottersum),
binnenbeer (L163p Ottersum)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33348 |
binnendeur tussen stal en schuur |
binnendeur:
benǝdø̄r (L163p Ottersum),
staldeur:
[stal]dø̄r (L163p Ottersum)
|
De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c]
I-6
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
deeldeur:
dē̜ ̞ldø̄r (L163p Ottersum)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
30712 |
binnenwerk |
binnen verven:
benǝ vɛ̄rvǝ (L163p Ottersum)
|
Schilderwerk binnenshuis. [N 67, 67a]
II-9
|
31992 |
binnenwerkse maat |
binnenwerkse maat:
benǝnwęrksǝ mǭt (L163p Ottersum)
|
De maat die aan de binnenzijde gemeten wordt, dat wil zeggen van de ene binnenste rand van het werkstuk tot de andere. Zie ook het lemma ɛdagmaatɛ in Wld II.9, pag. 111. Het betreft daar de binnenwerkse maat van kozijnen.' [N 53, 200b]
II-12
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetès (L163p Ottersum)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29562 |
biscuit |
biscuit:
beskwi (L163p Ottersum),
voorgebakken potten:
vørgǝbakǝ pø̜t (L163p Ottersum)
|
Eenmaal gebakken, ongeglazuurd aardewerk. [N 49, 94b; monogr.]
II-8
|
29561 |
biscuiteren |
biscuiteren:
beskwitī̄rǝ (L163p Ottersum),
voorbakken:
vørbakǝ (L163p Ottersum)
|
De gedroogde voorwerpen eenmaal bakken zonder te glazuren, meestal met de bedoeling om daarna het dan voor de eerste maal gebakken goed in een tweede bakronde te glazuren. [N 49, 88a]
II-8
|