e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stamppot moes: moes (Ottersum), stamppot: Syst. WBD  stampot (Ottersum) Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
standbeeld standbeeld: stambe.lt (Ottersum) standbeeld [RND] III-3-2
standerdmolen standaardmolen: standaardmolen (Ottersum) Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93] II-3
standolieverf standverf: stānt˲vɛ̄rǝf (Ottersum) Verf die is samengesteld uit oude standolie, terpentijnolie en zuivere verfstoffen. Standolieverf wordt vooral voor schilderwerk binnenshuis gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19d] II-9
standvink staander: stondǝr (Ottersum), standvink: stānt˲veŋk (Ottersum) Houten stijl die de moerbalk en de balklaag ondersteunt. Zie ook afb. 70. [N 54, 120d] II-9
stapvoets gaan stappen: stapǝ (Ottersum) De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a] I-9
steekband trekplaat: trękplǭt (Ottersum) Schoor van nok naar spantbeen of van gording naar spantbeen om het uit elkaar gaan van de kap te voorkomen. [N 54, 167] II-9
steekbeitel drijkwartduimsbeitel: drejkwārt˱dȳms˱bęjtǝl (Ottersum), duimse beitel: dȳmsǝ bęjtǝl (Ottersum), halfduimsbeitel: halǝf˱dȳms˱bęjtǝl (Ottersum), steekbeitel: stē̜k˱bęjtǝl (Ottersum) Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.] II-12
steekguts holguts: hǫlgøts (Ottersum), steekguts: stē̜k˲gøts (Ottersum) Gutsbeitel waarvan de snede zich aan de holle zijde van het blad bevindt. De wagenmaker gebruikt de steekguts onder meer voor het bijwerken van de gaten in de naaf waarin later de spaken worden bevestigd. Zie ook afb. 69. [N 53, 39a-c; N G, 26a] II-12
steekpasser passer: pasǝr (Ottersum) Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.] II-12