31766 |
stelknoppen |
knoppen:
(enk)
knǫp (L163p Ottersum),
zaagknoppen:
zāxknǫpǝ (L163p Ottersum)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
30018 |
stelling |
spijsbok:
[spijs]˱bok (L163p Ottersum)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
25966 |
stellingmolen |
stellingmolen:
stellingmolen (L163p Ottersum)
|
Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j]
II-3
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
draaier:
drɛ̄i̯ǝr (L163p Ottersum),
molen:
mø̄lǝ (L163p Ottersum),
spietje:
spikǝ (L163p Ottersum)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
31850 |
stelschroeven van de veerploeg |
stelschroeven:
stęlsxrūvǝ (L163p Ottersum)
|
De twee stelschroeven waarmee de twee delen van de veerploeg met elkaar verbonden zijn. [N 53, 69b]
II-12
|
25596 |
stempel |
broodstempel:
brōtstɛ̄mpǝl (L163p Ottersum),
cijferstempel:
sifǝrstɛ̄mpǝl (L163p Ottersum),
letterstempel:
lętǝrstɛ̄mpǝl (L163p Ottersum),
stempel:
stɛ̄mpǝl (L163p Ottersum)
|
Stempel dat dient om gedroogde, ongebakken potten te merken. In L 163 kende men letter- en cijferstempels voor bloempotten voor selectiecultuur van planten, die de mogelijkheid boden kleuren of soorten te controleren. [N 49, 127b] || Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1, II-8
|
21487 |
stempelen |
nummeren:
nømǝrǝ (L163p Ottersum),
stempelen:
stɛ̄mpǝlǝ (L163p Ottersum)
|
Een stempel op het aardewerk aanbrengen. [N 49, 127a]
II-8
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
keulse pot:
kölse pot (L163p Ottersum),
kø̄lsə poͅt (L163p Ottersum)
|
keulse pot [Weijnen BN 01 (1938)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30005 |
sterke mortel |
cementspijs:
sǝmɛ̄ntspęjs (L163p Ottersum)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
trasspijs:
tras[spijs] (L163p Ottersum)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|