e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitschieten uitlopen: ytlōpe (Ottersum) De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25] II-12
uitslaan uitslag maken: ytslax mākǝ (Ottersum  [(idem)]  , ... ) Alvorens men het dak opzet, wordt het gebint eerst op de grond of op papier op ware grootte uitgetekend. Deze uitslag stemt overeen met de doorsnede van de kap. De uitslag dient als model om de balken af te schrijven. [N 54, 150b] || Vóór het maken van een trap een plattegrond ervan op ware grootte tekenen, bijvoorbeeld op een schot of op de vloer. Met uitzondering van de rechte steektrap wordt voor iedere trap altijd een plattegrond getekend. [N 55, 95a] II-9
uitslag plattegrond: platǝgrōnt (Ottersum) Tekening op ware grootte van een trap. [N 55, 95b] II-9
uitslag vertonend branderig: brāndǝrex (Ottersum), brɛndǝrex (Ottersum) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsoppen uitsoppen: ytsopǝ (Ottersum) De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c] II-9
uitspannen uitspannen: ȳtspanǝ (Ottersum) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstel uitstel (zn.): Opm. neen, maar wel dit woord!  uitstél (Ottersum) Betekenis en uitspraak van het woord vertijen [werkwoord] i.v.m. betalen van schulden? A.u.b. uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
uitvoerder ploegbaas: plux˱bǭs (Ottersum), voorwerker: vø̜rwęrǝkǝr (Ottersum) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitwerpselen van koeien flater: flātǝr (Ottersum), flats: flats (Ottersum), koestront: kustrōnt (Ottersum) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitzagen uitzagen: yt˲zāgǝ (Ottersum) Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a] II-12