18533 |
vestzakje |
vestjestasje:
véstjestès (L163p Ottersum)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20726 |
vet |
vet:
vęt (L163p Ottersum)
|
Gezegd van klei die een vrij hoge mate van plasticiteit vertoont en zich derhalve goed laat kneden. [N 49, 12a]
II-8
|
34071 |
vetkoe |
vetweider:
vɛtwęi̯ǝr (L163p Ottersum)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
34274 |
vetmesten |
mesten:
mestǝ (L163p Ottersum)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̜lǝ (L163p Ottersum)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvî:rt (L163p Ottersum)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
koffiedreenke (L163p Ottersum),
koͅfidrēŋkə (L163p Ottersum)
|
broodmaaltijd (om 16.00 uur) || de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)]
III-2-3
|
31874 |
viervlakmachine |
vierzijdige bank:
vīrzęjdegǝ bāŋk (L163p Ottersum)
|
Schaafmachine waarmee het hout aan vier zijden tegelijkertijd geschaafd kan worden. Elk van de vier zijden van deze machine kan worden uitgeschakeld, om bepaalde kanten van het hout onbewerkt te laten (Quickenborne, pag. 109). Zie ook afb. 55. [N 53, 85d]
II-12
|
21610 |
vijf-guldenstuk |
kastenmannetje:
kaaste mènneke (L163p Ottersum)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25354 |
vijl |
vijl:
vil (L163p Ottersum),
vīl (L163p Ottersum)
|
De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.]
II-1, II-11
|