31784 |
vijlblok |
zagenbok:
zāgǝbok (L163p Ottersum)
|
In het algemeen het werktuig waarin de zaag wordt vastgeklemd wanneer ze gesteld moet worden. Het vijlblok is een houten blok met een wigvormige gleuf waarin de zaag door middel van een spie wordt vastgeklemd. Woordtypen als zaagklem en spanner verwijzen daarentegen eerder naar een houten klem die als een soort bankschroef werkt en voorzien is van twee houten of ijzeren wangen waarin het zaagblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 27. [N 50, 38; N 53, 26c]
II-12
|
31395 |
vijlborstel |
stalen borstel:
stǭlǝ bǫrsǝl (L163p Ottersum)
|
Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van het vijlblad kan worden verwijderd. Zie afb. 60. Ook een staalborstel wordt vaak gebruikt voor het reinigen van de vijlen. De stalen draden van deze borstel zijn langer dan die van de vijlborstel. Zie ook de lemmata ɛvijlborstelɛ en ɛstaalborstelɛ in wld II.11, pag. 75 en 124.' [N 53, 147]
II-12
|
17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (L163p Ottersum)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhūt (L163p Ottersum)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
kontjesvingers:
kuntjesvingers (L163p Ottersum),
tien geboden:
de 10 geboden (L163p Ottersum)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
boekvink (L163p Ottersum)
|
vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24402 |
visaas |
sprokaas:
WLD
sprokaos (L163p Ottersum)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30456 |
visgraatpatroon |
visgraat:
ves˲grāt (L163p Ottersum)
|
š˲grǭtprǝfil en vǝrštē̜k L 387; %%de volgende termen duiden een haaks visgraatpatroon in een parketvloer aan: de strookjes hout vormen een hoek van 45¬∞ met de lengte- en breedtelijnen en sluiten rechthoekig in elkaar%% visgraat die voorspringt: veš˲grǭt ˲dē̜ vȳršpre [N 54, 131a; N 54, 131b; N 54, 131c]
II-9
|
22413 |
vishengel |
gaard:
gèrt (L163p Ottersum),
topgaard:
topgèrt (L163p Ottersum),
visgaard:
visgèrt (L163p Ottersum)
|
hengel || vishengel
III-4-2
|
32565 |
visvangmand |
aalskorf:
ǫlskø̜rǝf (L163p Ottersum)
|
Gevlochten, fuikvormige mand waarmee vis, en dan met name paling, gevangen wordt. [N 40, 103]
II-12
|