20755 |
vol-au-vent |
vol-au-vent:
Syst. WBD
vollevang (L163p Ottersum)
|
Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18433 |
volant |
strook:
strook (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
volant:
volant (L163p Ottersum),
volant (fr.):
volant (L163p Ottersum)
|
Een strook op een japon die maar aan één kant vastzit. Het volant-effect is een decoratieve afwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van de rekbaarheid van de gebreide stof. Het klokkende effect wordt verkregen door de stof op te rekken tijdens het stikken (Het Beste Naaiboek, pag. 314). [N 62, 42b; N 62, 42a; MW; monogr.] || Hoe noemt U: een strook op een japon die maar aan één kant vastzit (volant?)? [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
21268 |
volk (mensen) |
mensen:
minsə (L163p Ottersum)
|
volk [RND]
III-3-1
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
beer (L163p Ottersum),
bē̜r (L163p Ottersum)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
26529 |
vonderbalk, pasbrug |
vonder:
vonder (L163p Ottersum)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
20174 |
voogd |
momber:
mómber (L163p Ottersum),
zie mómber
mómmer (L163p Ottersum)
|
voogd
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
naaien:
Daor hèbbe ze mien genääjd
nääje (L163p Ottersum),
verneuken:
Sliep uut! Ik hèb óllie vernökt Vernökt wille ze worre
verneuke (L163p Ottersum)
|
beetnemen, belazeren || foppen, voor de gek houden
III-1-4
|
31942 |
voorboren |
voorboren:
vø̜̄rbō̜rǝ (L163p Ottersum)
|
Met een dun boortje een gaatje boren, ten einde een geleiding te verkrijgen voor een dikkere boor of om te voorkomen dat het hout gaat splijten bij het spijkeren of schroeven. [N 53, 180b]
II-12
|
30275 |
voordeur |
buitendeur:
bytǝdø̄r (L163p Ottersum)
|
Deur die aan de straatzijde toegang geeft tot het huis. [N 55, 24a; L 12, 5; monogr.; Vld.]
II-9
|
19767 |
voordeur, huisdeur |
buitendeur:
bytədø̄r (L163p Ottersum)
|
voordeur [N 55 (1972)]
III-2-1
|