22770 |
winnen |
winnen:
wine (L163p Ottersum)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18676 |
winterkleren |
wintergerei:
wintergréj (L163p Ottersum)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
heggenstotertje:
hèggestötterke (L163p Ottersum),
winterkoninkje:
winterkeuningske (L163p Ottersum)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje
III-4-1
|
32703 |
wintervoor |
balkvoor:
balǝk˲[voor] (L163p Ottersum),
het ligt op de wintervoor:
ǝt let˱ op ˲dǝ wēntǝrvōr (L163p Ottersum),
wintervoor:
wēntǝr[voor] (L163p Ottersum)
|
Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.]
I-1
|
33238 |
winterwortelen |
winterwortelen:
wēntǝrwǫrtǝlǝ (L163p Ottersum)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
/
wip (vr.) (L163p Ottersum),
wipwap:
/
wipwap (mnl.) (L163p Ottersum)
|
wip [SND (2006)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
spitsneus:
spitsneus (L163p Ottersum)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wihpe (L163p Ottersum)
|
wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
32461 |
wis |
tuinwis:
tȳnwes (L163p Ottersum)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
32464 |
wis van bepaalde soort |
zandwis:
zāntwes (L163p Ottersum)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de verschillende soorten wissen die bij het mandenmaken gebruikt worden. Opgaven waarvan niet duidelijk werd welke wilgsoort ermee werd bedoeld, zijn aan het eind van het lemma per kleur bijeengezet. [N 40, 2; N 40, 22; monogr.]
II-12
|