24861 |
boerenwormkruid |
pierekruid:
pie.rekruud (L163p Ottersum)
|
boerenwormkruid
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwèlf (L163p Ottersum),
zwélf (L163p Ottersum),
zwɛləvə (L163p Ottersum)
|
boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18209 |
boezeroen |
boezeroen:
bazzeroel (L163p Ottersum)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34655 |
bok van het rijtuig |
zit op de schei:
zet op˱ dǝ sxęi̯ (L163p Ottersum)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
29504 |
bokken |
bokken:
bøk (L163p Ottersum)
|
Het onderstel waarop de plank met werkstukken rust. [N 49, 29b]
II-8
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bøkəm (L163p Ottersum)
|
bokking (gerookte haring)
III-2-3
|
17605 |
bolle wangen |
toetwangen:
tōētwange (L163p Ottersum)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25583 |
bolrijs |
bolrijs:
bǫlrīs (L163p Ottersum)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
31851 |
bolschaaf |
ronde schaaf:
rōndǝ sxāf (L163p Ottersum)
|
Schaaf met een over de breedte bolvormig gebogen zool, die wordt gebruikt om holle profielen te kunnen bewerken. De bolschaaf vormt met de holschaaf een bijeenhorend paar. Zie ook afb. 45. Bij de naamgeving voor de bol- en holschaaf gaan de respondenten zowel uit van de vorm van de zool van de schaaf als van het resultaat dat de bewerking met de schaaf op het hout heeft: de bolschaaf vormt holle profielen, de holschaaf bolle. [N 53, 71b]
II-12
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
boest:
boest (L163p Ottersum),
buust (L163p Ottersum)
|
bast
I-7
|