33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L163p Ottersum)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t stèt te luustere (L163p Ottersum)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32483 |
wissen blekken |
schillen:
sxęlǝ (L163p Ottersum)
|
De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.]
II-12
|
32470 |
wissen kappen, snijden |
wissen snijden:
wesǝ snejǝ (L163p Ottersum)
|
De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8]
II-12
|
32473 |
wissen schoven |
in bossen binden:
en˱ bøsǝ bindǝ (L163p Ottersum),
tot bossen binden:
tǫt˱ bøs˱ bindǝ (L163p Ottersum)
|
De geschilde wissen in schoven binden met als doel ze buiten in zon en wind te drogen. [N 40, 33] || De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15]
II-12
|
32472 |
wissen sorteren |
omzoeken:
ømzȳkǝ (L163p Ottersum)
|
De gekapte wissen op maat sorteren. Bij het sorteren wordt een hoeveelheid wissen in een ondiepe put of een schuin in de grond geplaatste ton gezet. De langste wissen worden dan vervolgens aan de bovenzijde vastgepakt en door middel van een schuddende beweging gescheiden van de kortere wissen. Deze handeling wordt herhaald tot alle wissen op lengte gerangschikt zijn. [N 40, 11]
II-12
|
32497 |
wissen weken |
wateren:
wętǝrǝ (L163p Ottersum)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
32465 |
wissenkweker |
wissenhandelaar:
wesǝhandǝlar (L163p Ottersum)
|
Persoon die wissen kweekt en verhandelt, zonder ze zelf te verwerken. [N 40, 12]
II-12
|
32471 |
wissenmes |
grasmes:
grāsmɛs (L163p Ottersum),
sikkel:
sekǝl (L163p Ottersum)
|
Het -vaak sikkelvormige- werktuig waarmee de wissen worden gekapt. Zie ook afb. 261. [N 38, 6 add.; N 40, 9; monogr.]
II-12
|
32491 |
wissenschaaf |
schaaf:
sxāf (L163p Ottersum)
|
Schaaf waardoor of waarlangs de gespleten wissen getrokken worden om ze plat te maken. [N 40, 87]
II-12
|