31755 |
zaaglade |
zaagrug:
zāxrøx (L163p Ottersum)
|
De ijzeren strip die ter versteviging aan de bovenzijde van het zaagblad van een kapzaag of toffelzaag is aangebracht. [N 53, 3b]
II-12
|
31435 |
zaagmachine |
zaagmachine:
zāxmǝšin (L163p Ottersum)
|
In het algemeen een machine waarmee gezaagd wordt. [N 53, 15]
II-12
|
31804 |
zaagsel |
zaagmeel:
zāxmē̜l (L163p Ottersum),
zaagsel:
zāxsǝl (L163p Ottersum)
|
Het poedervormig houtafval dat bij het zagen ontstaat. [N 38, 10; N 50, 91a; N 53, 29a; monogr.]
II-12
|
31789 |
zaagsnede |
zagensnede:
zāgǝsnej (L163p Ottersum)
|
De gleuf die een zaag in het hout maakt. [N 50, 41b; N 53, 30b; monogr.]
II-12
|
31749 |
zaagtand |
tand:
tānt (L163p Ottersum),
zaagtand:
zāxtānt (L163p Ottersum)
|
Elk van de scherpe, schuingevijlde punten van een zaagblad. De zaagtanden verschillen in grootte en vorm al naar gelang het gebruik van de zaag. Een zaagblad met grote, lange tanden wordt gebruikt voor zacht hout en voor grof werk; een zaagblad met kleinere tanden is meer geschikt voor hardere houtsoorten en fijn werk. [N 50, 35a; N 53, 2c; N 53, 30a; N 75, 117a; monogr.]
II-12
|
31388 |
zaagvijl |
drie-/drijkantvijl:
drikānt˲vil (L163p Ottersum)
|
De, meestal driekantige vijl waarmee de zaagtanden na het zetten scherp worden gevijld. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 50, 37d; N 53, 26a; monogr.]
II-12
|
31782 |
zaagzettang |
zettang:
zęttaŋ (L163p Ottersum)
|
De tang die wordt gebruikt bij het zetten van de zaagtanden. De zaagzettang is een modernere uitvoering van de zaagzetter. Ze heeft het voordeel boven de zaagzetter, dat de tanden onder een bepaalde hoek, dus allemaal evenveel, omgebogen kunnen worden. Zie ook afb. 26. [N 53, 25a-b]
II-12
|
31781 |
zaagzetter |
zethaak:
zęthǭk (L163p Ottersum)
|
Plat, ijzeren werktuig met gleuven aan beide kanten dat wordt gebruikt bij het zetten van de zaagtanden. Zie ook afb. 25. [N 50, 37b; N 53, 25a; monogr.]
II-12
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛ̄i̯ǝ (L163p Ottersum)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33241 |
zaaien, van bieten |
leggen:
lęgǝ (L163p Ottersum),
zaaien:
zɛ̄i̯ǝ (L163p Ottersum)
|
Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.]
I-5
|