27378 |
breekijzer |
breekijzer:
brē̜k˱īzǝr (L163p Ottersum)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
losbreken:
losbrē̜kǝ (L163p Ottersum)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
24475 |
brem |
brem:
brem (L163p Ottersum),
brèm (L163p Ottersum)
|
brem [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
18392 |
bretel |
galg:
galge (L163p Ottersum)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21250 |
brief |
brief:
brî:f (L163p Ottersum)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
pruisten:
prustǝ (L163p Ottersum)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
19419 |
briket |
eierkolen:
eͅi̯ərkōͅlə (L163p Ottersum)
|
eierkolen
III-2-1
|
19245 |
broeden |
speculeren over:
spiekelie.r nów mar nie langer, gôt gewoon mit
spiekelie.re (L163p Ottersum),
zie spiekelie.re
spikkelie.re (L163p Ottersum)
|
peinzen, uitdokteren
III-1-4
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brui̯ǝ (L163p Ottersum)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (L163p Ottersum)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|