34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broedse hoen:
brui̯sǝ hun (L163p Ottersum),
kloekse kip:
kluksǝ kip (L163p Ottersum)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
25388 |
broeien |
broeien:
brøjǝn (L163p Ottersum),
broelingen:
(men heeft) gǝbrøjǝliŋt (L163p Ottersum)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
30779 |
broeiglas |
broeiglas:
brujglas (L163p Ottersum)
|
Groen gekleurd glas dat vroeger door tuinders voor broeibakken en kassen werd gebruikt. [N 67, 89h]
II-9
|
18744 |
broek |
achterriem:
ɛxtǝrrīm (L163p Ottersum)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bóks (L163p Ottersum)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18719 |
broekgesp |
boksensnal (<du.):
bóksesnal (L163p Ottersum)
|
sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
bóksepiepe (L163p Ottersum),
bóksepīēp (L163p Ottersum)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenband:
bóksembaand (L163p Ottersum)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
tas op de kont:
tès op de koont (L163p Ottersum)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|